09. Reality


Toen mijn lichaam de kracht had gevonden weer op te staan liep het verder. Het was zo raar om niet te weten wat je lichaam zou doen. Alsof iemand -de maan-mijn hersenen ervan losgekoppeld had. Net zo'n gevoel als je kreeg bij fatale angst. Mijn ademhaling versnelde, mijn hoofd draaide zich naar de bosrand. Mijn benen begonnen te lopen. Een paniekerig gevoel sloeg zijn koude handen om me heen, nog kouder dan de nacht al was. Langzaam kropen de koude rillingen omhoog, net zo lang totdat ik mijn gevoel en mijn gedachte weer langzaam van me af voelde glijden. Het was een vreselijk gevoel. Alsof je een hertje was, gevangen in de koplampen van een auto en je wist dat je niets meer kon doen om jezelf te redden. Ik wilde als niets liever op de hele wereld terug naar binnen rennen en mijn bed weer in springen. Ik gilde toen een tak zich om mijn enkel wikkelde en ik met een harde klap op de grond belandde. Ik maakte me los uit de greep van een doorntak, bijtend op mijn onderlip om de pijn wat weg te denken en stond op terwijl ik met mijn handen mijn lichaam afklopte van zand. Mijn blote voeten raakte de grond nauwelijks toen ik plotseling begon te rennen, dieper het bos in. Het had me volledig in zijn greep. De koude wind liet de takken heen en weer waaien en zelfs op de grond slaan, maar mijn automatische piloot leek er niets om te geven dat ik mezelf wel eens gruwelijke pijn zou kunnen doen. Sneller en sneller liep ik vooruit en dieper en dieper het bos in. Het maakte zich kennelijk ook geen zorgen of ik de weg wel terug naar huis zou vinden, of over dat ik onderkoeld zou raken. Het liet me gewoon ongestoord verder lopen, dwong me verder te lopen. Het leek alsof het bos me toe fluisterde, me verwelkomde of me juist weg wilde hebben. Mijn oren probeerde krampachtig het geluid op te vangen. Hoewel het slechts een paar woorden waren die me toe gefluisterd leken te worden, leek het wel alsof ik een klap had gekregen, recht in mijn gezicht. Abrupt stond ik stil en luisterde nog eens. Nee, dat kon niet waar zijn... "Full moon fever..." Mijn lichaam verstijfde. Hoewel iets tegen me aan bleef duwen weigerde ik verder te lopen totdat ik zeker wist of ik het me niet had verbeeld. Nog eens hield ik mijn adem in om zo secuur mogelijk te luisteren. Ik hoorde alleen maar de wind, suizend in mijn oren. Razendsnel draaide ik mijn hoofd als in een reflex in de richting waarvan ik een geluid hoorde komen. De duisternis ontnam me mijn zicht op de situatie en maakte dat ik paniek in me naar boven voelde komen. Angstig keek ik om me heen terwijl ik me weer het hertje begon te voelen. Dit keer was het meer een gevoel van prooi in plaats van slachtoffer. Een koude rilling rolde langs de wervels in mijn rug. Het iets dat me in zijn macht had duwde zo hard tegen me aan dat ik voorover op de bosgrond viel. Het dwong me op te staan en verder te lopen en ik kon niets anders dan het gehoorzamen. Uitgeput duwde het me voort totdat mijn bloedende knieën de grond weer raakte en ik rillend moest blijven liggen. Mijn gejaagde ademhalingen vormde rookwolken in de donkere nacht. In een steek van pijn rolde ik me uiterst voorzichtig op mijn rug. Het dwong me in ieder geval naar hem te kijken. De maan. Veel tijd om uit te rusten of me dingen af te vragen gaf ze me niet; enkele seconde later stond ik alweer overeind. Ik had zo hard om mijn lip gebeten om de pijn enigszins te stillen dat ik bloed in mijn mond proefde. Er kwam een soort half gilletje, half ik-geef-me-over-geluid uit mijn mond terwijl ik me tot de maan keerde. "Laat me alstublieft..." Ik brak mijn zin af omdat ik ten eerste tegen de maan stond te praten en me nogal idioot voelde, ten tweede geen kracht meer had om verder te praten -evenmin dat ik wist wat ik wilde zeggen- en ten derde, ik hoorde weer iets. Niet het gefluister van de bomen dat ik me -zeer waarschijnlijk- had ingebeeld wat nog wel enigszins als welkomstgroet te beschouwen was, maar iets wat veel schrikaanjagender en bloeddorstiger klonk. Er was hier nog iemand. Het was duidelijk te horen dat er vlak bij mij tussen de bomen nog iemand, of iets, stond te ademen. Ik kon niets anders doen dan mijn adem inhouden en naar de witte damp kijken die uit de richting van het geluid kwam. Mijn hart begon steeds sneller te kloppen, ik perste mijn lippen op elkaar en om de een of andere reden vertelde het me om laag te blijven dus dook ik naar de koude bevroren grond en bleef angstig in elkaar gedoken zitten, met mijn blik strak op wat het ook mocht zijn, gericht. Mijn hart sprong bijna uit mijn borst toen ik het geluid van ademhaling dichterbij hoorde komen. Uiteindelijk was het zo dichtbij, dat ik de vormen kon onderscheiden, maar ik wist niet of ik daar zo blij mee moest zijn. Een wolf. Het was een wolf. Mijn paniek begon te overhand te krijgen, maar als ik iets zou laten merken zou het sowieso eindigen. Nu. Hier. Het beest bleef maar op me aflopen en ik was zo ontzettend bang dat ik niet meer helder na kon denken, niet meer kon bewegen en niet meer zou kunnen ontsnappen aan de ijzeren kaken van een wolf. Ik kneep mijn ogen stijf dicht. Misschien om mijn dood te accepteren, om het niet recht in de ogen hoeven te kijken. Wat er toen gebeurde was zo onbegrijpelijk en vreemd dat ik mijn ogen ervoor opende. Plotseling, voelde ik iets dat tegen mijn rechterschouder aandrukte. Het voelde niet echt onaangenaam. Eerst dacht ik dat ik misschien dood aan het gaan was. Maar toen ik mijn ogen opende zag ik dat de wolf haar kop op mijn schouder had gelegd. Met nog steeds de angst die bij me bleef en vol ongeloof draaide ik mijn hoofd naar haar toe. Dit kon niet... Ik moest dromen... En toen keek ik haar aan. Ik wist het meteen. Haar chocolade bruine ogen waren zo speciaal... daaraan kon niemand tippen. Mijn hoofd tolde, ik stond op het punt om flauw te vallen. Maar voordat ik in elkaar zakte kon ik haar naam nog over mijn lippen krijgen. "Olivia..." Mijn fluistering verdween samen met mijn bewustzijn in de diepe donkere nacht.
Er zijn nog geen reacties.