Ziel van de nacht
Het was stil in haar kamer. Alleen de maan verlichtte de houten vloer. Een vreemde wind waaide tussen de kieren door. Hij spitte door de schriften, zocht onder de dekens. Uit de lichte stof van de wiegende gordijnen ontstond een geest. De ziel voedde zich met het zilveren licht. De wind droeg haar naar de donkerste hoek, het bed.
De geest wekte het meisje met een korte aanraking van haar hand. De ogen schoten open, maar haar hart bleef slapen. Diep verzonken in haar slaap leek alles vanzelfsprekend. Alles was vreemd. De geest had geen woorden nodig om de boodschap over te brengen. Één blik was voldoende.
Denises ziel ontwaakte en liet het slapende lichaam achter in haar kamer. Op haar tenen volgde zij de geest. Deze nacht, zou zij niet haar eigen droom dromen. Deze nacht, was zij nodig om bij iemand de nachtmerrie te manipuleren. Ondanks dat haar neef zo gewaarschuwd had, dat het gevaarlijk was, luisterde zij naar de geest. Vannacht was haar kans om te laten zien wat ze kon. Hoe krachtig de magie van het dromen is.
Daar stond zij dan, aan het voeteneinde van een vreemde. Nog voor Denise zijn gezicht kon zien, duwde de geest haar zijn gedachten in.
Het was donker. Er was geen pad. Helemaal niks. Zijn droom was een grote leegte. Hij bestond niet. Opeens begon hij. Alles om haar heen schudde en bewoog. Maar niks veranderde. Een stem begon. De droom werd verteld.
Ik was verloren. Er was niks om mij heen. Alles was zwart. Ik kon geen kant op, richting bestond niet. Net als in mijn leven. Ik had gehoopt aan de realiteit te kunnen ontsnappen zodra ik mijn ogen sloot. Maar niks was minder waar. Hier in het duister schreeuwt de waarheid harder dan ooit. Het was de put, waar ik nooit uit kon komen. Alleen mijn dromen trekken mij er verder in mee. Niks, was wie ik ben.
Het werd haar allemaal duidelijk. Deze droom had een weg nodig. Zij moest de hele essentie van de droom veranderen. Zonder gezien te worden. Want dan zou ze schade aan brengen in zijn echte hersenen. Geen licht. Alleen een pad. Maar het pad moest wel zichtbaar zijn. En dat kan, in dromen.
Denise blies warme lucht tussen haar handen door. Ogen gesloten, vingers vooruit. Vanuit haar hart stroomde de energie naar haar palmen. Uit alle macht duwde zij haar energie eruit.
Er verscheen een pad, met geen begin en geen eind. Waar ik naartoe moest bleef een raadsel. Voor mijn ogen kleurde de weg rood, de kleur van bloed, kleur van pijn. Pijn die ik mijn leven lang al probeerde te mijden. Ik kon niet, durfde niet. Maar hij leidde ergens naar. In de verte kleurden bladeren het zwart groen. Alleen de puntige stenen, mijn voeten wilden ze niet raken. Ze vluchtten weg van het pad. Ik vluchtte.
Denise rolde haar ogen. Het pad was niet puntig of pijnlijk. Dat was wat hij ervan maakte. Dit was duidelijk iemand die meer nodig had. Het meisje veranderde haar verschijningsvorm om in dat van een engel zonder vleugels. Als zij niet herkend werd, was het minder gevaarlijk. Haar voeten betraden het lichte gedeelte van de droom. Met alle moed die zij bezat riep zij; "Deze kant op!"
En opeens was zij daar. Mijn engel. Zij wees mij de weg. En ik wist het. Ik kon niet voor altijd schuilen in mijn duistere put. Dus, ik waagde het erop, en liep de route. Dezelfde die eerst zo pijnlijk leek. Maar het was bedrog. Er was geen pijn. Het waren mijn eigen zware voeten die niet vooruit willen. Maar nu ik het licht gezien had, kon ik niet meer terug. Het einde van het pad was de reis waard.
Voorzichtig leidde de geest het meisje terug naar haar bed. Langzaam werden haar ziel en het koud lichaam weer één.
Er zijn nog geen reacties.