Dag 11 - Bevel
Ik haalde mijn schouders onverschillig op. Wist ik veel hoe ik het zo ver had laten komen. Ik kon er geen antwoord op geven. Ze bleef me aankijken vanuit haar bruinkleurige sofa die recht tegenover die van mij stond. Haar gezichtsuitdrukking was nog altijd even vriendelijk en uitnodigend, net zoals vroeger. Alleen het feit dat ik hier terug moest zitten zat me dwars.
“Chloë? Je weet dat ik je niet kan helpen als je niet praat.” En of ik dat niet wist. Ik zou praten, ik moest mezelf gewoon eerst over die mentale grens zien te krijgen. Ik haatte het dat ik zoveel nadacht. Het enige dat ik wou, was dat de woorden uit mijn mond vloeiden, dat ik het kwijt was, dat hét uit me zou zijn. Maar ik werd belemmerd. Misschien wou een deel van mij mezelf ervan nog overtuigen dat er niks aan de hand was.
“Ik wil gewoon niet dat dit waar is, want als dat waar is, dan sta ik weer terug waar ik ooit stond.” Ik zag aan haar gezicht hoe ze probeerde een blik van verbazing te onderdrukken, wat haar niet lukte. Al de moeite die ze in mij gestoken had, was voor niks geweest. De teller stond terug op nul. Nul.
“Dus het is opnieuw zover?” Ik knikte. “Er is een reden waarom ik hier zit”, zei ik terwijl ik met mijn ogen rolde. “Wat heeft er dan voor gezorgd dat je je hebt laten gaan?” De manier waarop ze het zei zorgde ervoor dat ik wilde verdwijnen tussen de kussens van de sofa. Toch hield ik van de manier waarop ze de dingen verwoordde. Ik had dit veel liever dan iemand die verbloemende woorden zocht om me zo minder te kwetsen. Ik had haar nodig. Alleen was dat toegeven niet zo gemakkelijk. “Er is veel gebeurd.” Weer zei ze niks. Ik wist dat ze afwachtte. Ze gaf me de tijd om een beginpunt te zoeken. Het moest er allemaal uit, al betekende het dat ik alles opnieuw zou moeten doorstaan.
Ik had niet gedacht dat jij zoveel in mijn zou veroorzaken en teweegbrengen. Het is maar dat ik me die ene dag nog zo goed kan herinneren. Had ik toen al kunnen weten welke kant het uit zou gaan?
Misschien niet nee, maar het is verdomd vervelend dat mijn ogen aan je vastgekleefd lijken te zijn. Hoe je daar zo wandelt, met je schouders en rug recht en een zelfvertrouwen dat letterlijk en figuurlijk boven alles en iedereen lijkt uit te toren. Het lijkt zo, want wat er zich werkelijk afspeelt in dat hoofd van je is een groot mysterie. Ik hou wel van mysterieuze dingen. Tenminste, als ze langzamerhand toch een klein beetje meewerken. Maar dat doe je niet. Ik kan jou niet oplossen, nog niet.
“Ik dacht één seconde niet na. Dat was genoeg.” Tranen begonnen over mijn wangen te stromen. Ik wist niet wat ik het ergst vond: de problemen waarmee ik bewust of onbewust mee te kampen had of het feit dat ik op het punt stond ze toe te geven. “Chloë”, klonk haar stem streng, “je weet dat je het kan.”
We hadden dit gesprek in feite al gehad. Ik kon haar vertellen hoe het me een gevoel van controle gaf, een gevoel van macht, maar dat wist ze al. Ze wist hoe ik redeneerde en probeerde de hersenkronkels te volgen. “Ik wil dat het deze keer anders is”, zei ik. Mijn stem brak halverwege de laatste woorden. Ik merkte het amper dat ik opgestaan was uit de zetel en door de ruimte ijsbeerde. Uiteindelijk bleef ik stilstaan. Niemand zou me echt graag kunnen zien zolang ik mezelf niet graag zag. Ik zou me nooit voor de volle honderd procent voor iets kunnen inzetten zolang mijn geest niet zorgenvrij was.
Je blik gaat mijn kant uit. Heel even kruisen onze blikken elkaar. Nog voordat ik de intentie kan hebben om weg te kijken, doe jij het al. Het kan niet anders dat dat je me niet graag hebt. Er is een soort van voorzichtige afstand tussen ons die op sommige momenten meer aanwezig is dan op andere. Ik weet niet wat het is. Ik haat je aanwezigheid elke keer. Ik wil je ofwel erg dichtbij ofwel erg veraf. Je houdt precies wel van afstandelijkheid als het over jezelf en je eigen gevoelens gaat. En laat ik nu net zo’n persoon zijn die de moeite wil nemen luchtbellen langzaam te doorprikken, wanden af te tasten en muren voorzichtig af te breken - omdat ik zelf zo behandeld wil worden. Iets in mij wil jou ontcijferen, want ergens heb ik zo dat ene gevoel dat ik nog niet kan beschrijven. Je maakt alles steeds verwarrender, want je ontneemt me elk beetje hoop, keer op keer.
“Het zal nooit echt verdwijnen. Het zal altijd in je hoofd blijven huizen en onverwachts weer opduiken. Het komt er dan op aan niet toe te geven. Ieder moment is van tel. Ik weet het.”
“Je hebt dit al eens doorstaan.”
“De vraag is of ik dit wel een tweede keer kan. Of wil.”
“Ik kan jou niet echt helpen, Chloë. Dat weet je. Het echte werk is voor jezelf. Geluk maak je zelf en deel je met anderen.”
“Ik zal de dagen tellen en ooit zal het tellen eindeloos zijn.” Het was geen belofte die ik maakte aan mezelf, want ik wist niet zeker of ik die zou kunnen houden. Nee, het was een bevel dat ik oplegde aan mezelf. En een bevel mocht ik niet negeren, zeker niet als het uiteindelijk om leven en dood kon gaan.
Er zijn nog geen reacties.