pov abriana

Ik probeerde te ontsnappen, ik kon helaas alleen een uitgang vinden, daar waar Demitri en Alec stonden. Dat bezorgde me vragen, waar waren Jane en Felix? Die gingen toch altijd mee, Felix vanwege zijn kracht. Jane vanwege haar martelgave en Jane en Alec waren onafscheidelijk van elkaar. Ze waren een tweeling, onafscheidelijk zelfs als mens. Ze konden gewoon niet zonder elkaar leven.
Ondertussen liep ik achter de stewardess aan. Hopelijk was de politie nog niet ter plaatse. Dat zorgde voor mij alleen nog maar meer narigheid voor mij. Ik bereikte de mannen bijna, toen merkte ik dat er nog iemand in de gate stond. Hem had ik ook wel eens bij mijn les ‘vechten’ gezien. Zijn naam was Santiago. Waarschijnlijk stond hij ook in dat boek over vampieren. Ik voelde dat mijn armen achter mijn rug werden gedaan. Ik stribbelde niet tegen, zo zou ik tenminste iets onderweg kunnen zien, anders ging Alec zijn ‘gave’ gebruiken. Dat had ik dus echt niet nodig. Mijn hele coördinatie was verdwenen als ik ergens anders opeens was, zonder dat ik het zelf door had.
Ze duwden me naar een donker uitziende auto. Hij stond vlak bij de ingang en in de schaduw. Dat hadden ze zeker gedaan om niet te gaan glinsteren. Ik bekeek de ogen van Alec goed. Hij had contactlenzen in. Zo zouden mensen niet zien dat zijn echten ogen rood waren. Ik zag meteen flitsen van zijn verleden. Hoe warm het vuur wel niet was, toen hij op de brandstapel lag. Ik wendde meteen mijn blik af, ik wou Alec zijn geschiedenis meemaken, maar ook niet zijn pijn. Dat was het vervelende ik er vaarde de pijn en verdriet ook. Ik wist nu 1 ding zeker, ik kon niemand in de toekomst aankijken. Alleen als het noodzakelijk was, zou ik iemand recht in de ogen aankijken. Als het diegene kon helpen, als hij dingen was vergeten of graag dingen over zichzelf te weten wou komen.
Santiago duwde me hard de auto in, hij zat meteen naast me, aan de andere kant kwam Demitri zitten, voorin zat Alec. Hij had zo goed zicht. Hij kon zo zijn gave gebruiken, omdat ik zo dicht bij hem in de buurt zat.
Het lot mocht mij dus echt niet, nou ik mocht mijn lot ook niet. Het liefst wilde ik dood. Santiago of zo zou mij toch wel willen vermoorden. Misschien wilde hij mij eerst nog even laten lijden, alsof ik dat nog niet genoeg had gedaan. Hij speelde altijd graag met de mensen die hij vermoorde.
‘Hoe is het met Jane, Catherine en Felix?’ vroeg ik. Maar natuurlijk ze gingen weer eens stomertje spelen en gaven geen antwoord.
Van binnen vervloekte ik alle goden, omdat ik geen antwoord kreeg. Ik vervloekte zelfs alle goden die ik niet ken.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen