1.
Mijn eens zo mooie jurk hing aan flarden om mijn lichaam heen. Verward keek ik rond. Ik was in een bos, maar niet zoals ik gewend was. De bladeren waren bruin en dood en ik hoorde nauwelijks vogels. De afgelopen paar dagen waren een grote waas in mijn gedachten. Wat was er gebeurd? En hoe was ik hier beland? Voorzichtig stond ik op en klopte de bladeren van me af. Twijfelachtig zette ik een stap. Ik had geen idee waar ik heen moest. Voor zover ik kon zien was er geen teken van leven in de wijde omtrek. Ergens in de verte hoorde ik een beekje. Waar waren mijn ouders, en mijn zus, en de rest van mijn volk? Ze zouden me toch wel komen zoeken? Ik probeerde me te bedenken hoe lang ik hier kon hebben gelegen, maar ik had geen vat op de tijd. Het kon ochtend zijn en het kon avond zijn. Ik kon de lucht niet zien door het dichte bladerdek van donkere kleuren boven mijn hoofd. Dit leek niks op de bossen vlak bij onze stad. Die waren altijd groen en vol leven. Deze plek had een verdrietige uitstraling. Waarschijnlijk kon ik het beste naar het beekje toe. Misschien als ik die zou volgen, zou me dat leiden tot enige vorm van beschaving. De droge bladeren kraakten en vielen uit elkaar onder mijn blote voeten. Er hing een drukkende sfeer in dit bos, alsof het dichte bladerdek boven mijn hoofd probeerde me te verpletteren. Een gevoel van angst bekroop me en ik merkte aan mezelf dat ik steeds harder begon te lopen. Dit leek op geen enkele plek waar ik ooit eerder was geweest. Ik wilde dat mijn ouders bij me waren, of mijn zusje, of in ieder geval iemand. Ik wilde weten wat er was gebeurd. Achter me hoorde ik een tak knappen. Ik stond abrupt stil. 'Hallo?' riep ik vertwijfeld. Er kwam geen antwoord. Waarschijnlijk werd ik gewoon gek. Ik zette weer een paar stappen, en zodra ik bewoog, hoorde ik het weer. Alsof het achter me aan sloop. Voorzichtig draaide ik om. In de bosjes achter me stond een wolf. Ik glimlachte opgelucht. 'Hallo schatje.' Ik deed een stap vooruit. Tot mijn grote verbazing gromde hij. 'sssst, ssst, je hoeft niet bang te zijn.' Ik deed nog een stap vooruit. Hij ontblootte zijn tanden en zijn grom werd luider. Ik was het niet gewend dat dieren zo vijandig deden. Thuis had ik daar nog nooit problemen mee gehad, in tegendeel, de meeste dieren in het bos kwamen juist dichterbij. Misschien was er iets met hem gebeurd. Voorzichtig stak ik mijn hand naar hem uit om hem te aaien, maar hij begon alleen maar harder te grommen. Misschien kon ik hem beter alleen laten. Ik draaide me om om terug te lopen. Achter me hoorde ik een felle grauw en ik draaide me met een ruk om, maar het was al te laat. Ik zag het beest in volle gang op me af komen. Een gil ontsnapte uit mijn keel en ik dook in elkaar. Ik verwachtte zijn scherpe tanden in mijn arm te voelen, maar in plaats daarvan hoorde ik een schel gejank en een klap. De wolf was op de grond naast me terecht gekomen. Er stak een mes uit zijn ribben en uit zijn wond sijpelde een stroompje bloed. Versteend stond ik te kijken. Ik hoorde de man achter me niet aankomen en schrok dan ook toen hij plotseling het mes uit de ribbenkast van de wolf trok. Met een laatste snelle haal sneed hij de keel van het dier open. Woedend keek ik hem aan. Je kon een dier niet zomaar vermoorden. Ik gaf hem een duw en haastte me naar de wolf, maar het was al te laat. 'Wat is jou probleem?' Ik schreeuwde iets harder dan de bedoeling was. Op zijn gezicht ontstond eerst verbazing, maar het sloeg onmiddellijk over in woede. 'Ik red jou leven en jij vraagt me wat mijn probleem was?' Zijn stem klonk dreigend. 'Je had hem toch niet hoeven vermoorden? Ik had hem makkelijk kunnen redden!' Zijn blik maakte plaats voor een lachje en hij grinnikte spottend. 'De meeste mensen zouden me gewoon bedanken voor het redden van hun leven.' Ik bloosde. 'Bedankt' stamelde ik zachtjes. Het woord mensen had me van mijn stuk gebracht. Hoe bedoelde hij, mensen? Waren hier mensen? 'Wat doe je hier eigenlijk, je ziet er niet echt uit alsof je gekleed bent op een goede boswandeling.' Ik zag zijn blik over mijn lichaam heen glijden. Tot mijn schrik besefte ik dat ik nog steeds in mijn kapot gescheurde veel te blote jurk liep. 'Ik ehh...' Wist ik maar wat ik hier deed. 'Waar kom je vandaan?' Dat was een makkelijkere vraag. 'Ik ben van de volkeren van de velden van Eresmath.' Hij glimlachte. 'En ik kom uit de verloren gebergten.' Een gevoel van opluchting verspreidde zich door mijn lichaam. Dan wist hij vast waar ik heen moest. 'Weet jij dan hoe ik thuis kom?' Zijn glimlach maakte plaats voor een ongelovige blik. 'Meen je dat nou?' Wat een rare vraag. 'Natuurlijk meen ik dat!' Hij schudde zijn hoofd. 'Lieg niet, zie ik er zo dom uit?' Verontwaardigd deed ik een stap zijn kant uit. 'Ik ben Evelynn, dochter van Eleanor, en ik eis van je dat je me nu de weg naar huis wijst.' Ik was dit gesprek helemaal zat. Ik wilde gewoon terug. Ik had honger en het was koud en iedereen thuis was vast doodongerust. Hij schudde ongelovig zijn hoofd. 'Kom mee, dan neem ik je mee naar mijn huis.'
Er zijn nog geen reacties.