9.
Semmy, 2012
Zwijgzaam volg ik Caithlin. Het wordt steeds donkerder buiten. Zouden mijn ouders weten dat ik weg ben? De tranen komen in mijn ogen. Ik ben hier alleen met Caithlin die me niks wil vertellen over wat er allemaal aan de hand is. Mijn ouders maken zich nu vast zorgen. Nou alleen mama dan. Wat dan? Ik wil mama niet ongerust maken. Ik kan mijn tranen niet tegenhouden. Langzaam druppelen ze van mijn gezicht. Ik loop achter Caithlin dus ze ziet het niet.
Het bos lijkt steeds dichterbij te komen. Verschillende stemmen lijken in mijn oor te fluisteren. Ik schud ze van me af. Ze schrikken van me. Ongemerkt ben ik dichter bij Caithlin gaan lopen. Mijn voeten gaan steeds sneller.
‘Semmy, we moeten doorlopen.’
‘Ja, ik weet het..’ Zeg ik met een snik
Caithlin draait zich om. ‘Zeg, gaat het wel?’
‘Nee, het gaat niet. Ik ben hier zonder te weten waar we heen gaan, ik heb het koud, mijn familie maakt zich vast zorgen.’
‘Rustig maar, het maakt niet uit. Mijn broertje zorgt ervoor dat alles goed komt.’
Daar vertrouw ik op. Dat gaat Ross waarschijnlijk wel lukken. Met zijn mogelijkheid te verdwijnen krijgt hij meer voor elkaar dan dat ik ooit had kunnen dromen.
Zwijgend lopen we verder. Dit stuk van het bos ken ik helemaal niet. Er zijn hoge dennen met af en toe een struik. De zon dringt hier niet door de boomtoppen om het pad waar we op lopen te verlichten. Het is hier heel donker.
Vroeger was ik bang voor donker, maar nu niet meer. Dat was toen ik met mijn moeder in de vakanties altijd op de camping ging slapen, en we ’s nachts door het bos moesten. Nu niet meer, want we gaan niet meer op vakantie. Donker geeft me rus.
Caithlin wordt met de minuut zenuwachtiger en komt dichterbij lopen.
‘Oppassen nu!’ Sist ze tussen haar tanden door
Ik wil vragen waarom, maar dan springt er vreemd wezen uit de bossen.
Bliksemsnel pakt Caithlin een loden staafje uit haar zak, net zo een als Ross had, en blaast erop. Een poeder met een doordringende geur spuit uit een klein gaatje aan de bovenkant van het staafje.
Het beest stopt midden in een sprong en valt verdwaasd op de grond. Met lege ogen staart hij ons aan. Dan schud hij met zijn hoofd en staat weer op.
‘Wat is dat?’ vraag ik vol afschuw.
‘Een Morphix. We trekken ze aan door onze aanwezigheid hier. Er zijn meer van dit soort wezens waarvan jullie nu het bestaan nog niet van weten. Maar, nu is hij niet meer gevaarlijk, hij luistert nu naar ons.’
‘Wat blies je uit dat staafje? Ik heb het je broertje ook zien gebruiken. Of in ieder geval, iets in het staafje stoppen.’
‘Echt? Dan was je al langer naar buiten aan het kijken dan ik dacht. Maar dit spul in dit blaaspijpje is Elyxis. Iets wat jullie bijvoorbeeld slavenpoeder noemen. Of misschien kun je het wel tempoeder noemen. Ik heb niet zoveel bij, dus gelukkig is Flitz er.’
‘Flitz? Die ken ik nog niet. Wie of wat is dat?’
Dan pakt Caithlin een paarsroze flesje uit haar zak en schud daaruit wat wit poeder op haar hand. Iets staat er in krullen op het flesje. Een vreemde taal. Ze blaast het spul van haar hand af en door de aanraking van haar adem ontploft het met een felle lichtflits. Caithlin wacht even en fluit dan op haar vingers. Plotseling valt er iets vanuit de boom op haar schouder. Het lijkt op een hagedis met vleugels. Een zwarte tong vliegt uit zijn bek naar haar oor. Caithlin giechelt en geeft het beestje met haar vinger een vriendschappelijk tikje op zijn hoofd.
‘Dit is Flitz. Hij is een jonge Androiddraak. Als hij volgroeid is kan hij zo groot worden als die boom daar. Hij is heel zeldzaam. Toen ik vier jaar oud was vond ik hem als jonge draak in het bos. Hij is erg gehecht aan me. Als ik flitspoeder gebruik komt hij meteen naar me toe.’
Caithlin kriebelt over Flitz hoofd. Flitz maakt een soort spinnend geluid. Ik moet lachen.
‘Zonder Flitz zouden er veel meer beesten als die Morphix naar ons toe zijn gekomen. Hij scheidt een soort geurtje af. Dat overtreft mijn geur, en zo beschermt hij mij. Ook is zijn geur een middel dat wezens afschrikt. Hij moet dus in de buurt blijven. Maar Flitz is nog jong, hé Flitz. Dus hij was te hoog aan het vliegen. Toen viel onze Morphix ons aan. Gelukkig was mijn blaaspijp geladen.’
Caithlin loopt verder en de Morphix volgt haar. Ik ga hem een naam geven. Ik fluit op mijn vingers en Flitz komt op mijn schouder zitten. Ik aai hem zachtjes over zijn vleugel. Flitz geeft me kopjes, net als een poes. Caithlin glimlacht.
‘Hij mag je wel. Als je geluk hebt geeft hij je een merkteken. Dan heb je voor altijd een draakje om je te beschermen. Je moet hem natuurlijk wel met mij delen! Oh ja, en met Ross.’
Caithlin gooit iets in de lucht, en Flitz vliegt van mijn schouder af en grist het met zijn poten uit de lucht.
Flitz is saffierblauw en hij heeft indringende rode ogen. Een goudkleurige glans verschijnt als hij door een zonnestraal vliegt. Hij maakt een soort piepend geluid. Zijn vleugels samen als zo breed als mijn arm. Hij houdt zijn poten tegen zich aan gedrukt en laat zich meevoeren op de wind.
Caithlin volgt hem met haar ogen. Ik kan zien dat ze echt van hem houdt.
Als Flitz vliegt scheid hij een soort van glinsterstofje af. Het valt op Caithlin, die voor me loopt en haar haren en kleren glinsteren in het zonlicht. Het ziet er betoverd uit. Caitlin is bezig haar blaaspijpje bij te vullen met Elyxis.
Er valt een beetje glinsterstof op mijn mouw. Ik kijk omhoog en boven me maakt Flitz een driedubbele salto, krijst naar me en vliegt verder. Ik ruik aan het spul en het ruikt naar peer en citroen. Zou dat de geur zijn die monsters afschrikt?
‘Hij laat zijn glinster alleen maar achter op mensen die hij aardig vind, Semmy, zo laat hij zijn geur achter om je te beschermen.’
Ik knik. Caithlin loopt verder.
Dan tikt er iemand op mijn schouder. Het is Ross.
‘Hoe kom je aan die Morphix?’ vraagt hij aan me.
‘Nou, je zus heeft hem betoverd met spul wat Elyxis heet. Nu luistert hij naar haar. Dat is echt ongelofelijk!’
‘Maar Semmy, hij loopt naast jou.’
Daar weet ik geen antwoord op. Ik gebaar Ross dat ik het niet weet. Ross knikt en verdwijnt. Het valt me op hoe stil Ross eigenlijk is. Hij gaat waarschijnlijk voor Caithlin lopen. Dan kijk ik naast me. Ross had gelijk, De Morphix loopt naast me. Ik ga hem een naam geven. Misschien Jase. Ik vond Jase altijd al een mooie naam. Ik kijk goed naar Jase. Hij lijkt op een kat, maar dan helemaal zwart, en met witte manen, als van een leeuw. Hij heeft gouden ogen waarmee hij mij aanstaart met een blik alsof hij me respecteert. Waarom?
Ik ga naast Caithlin lopen.
‘Hé, waarom is Ross eigenlijk hier? Wat heeft hij voor rol in dit hele gebeuren.?’
‘Stop eens met zoveel vragen stellen! Ik wordt helemaal gek van je! Ross is hier de gene die ons beschermd, samen met Flitz. Hij helpt ons met zijn kracht. Ik heb geen kracht. Hij is hier degene die kan verdwijnen..’
‘Niet zo teleurgesteld, je kan echt wel wat. Hoe maak je anders die flitsen? Dat gaat toch ook niet vanzelf. Dat moet toch ook iets zijn… magie?’
‘Dat is magie op zijn allerbest. Maar het is niet mijn magie, maar de magie van dat spul zelf. Je hoeft alleen maar te leren hoe je het gebruikt, en dan kan iedereen het. Je hebt het in alle varianten. Ik heb alles van Liany geleerd.’
‘Wie is Liany?’
‘De gene die me over jou heeft vertelt.’
‘Hoe kennen jullie mij? Ik ben toch niet bijzonder.’
Nou, denk ik bij mezelf. Ik denk het toch wel. De woorden.
‘Je bent wel dergelijk bijzonder. Je bent de reden waarom ik hier ben! Liany heeft me de hele legende vertelt. Het duurde niet lang voordat ik er achter kwam dat je in gevaar bent. Ik ben hier om je te halen We hebben je nodig. Je bent het laatste Tijdskind met de gave.’
Er zijn nog geen reacties.