Foto bij Hoofdstuk 24

Hoe hard Ron en ik ook werken, we konden niet voorkomen dat er nog een paar wezens overleden. Van de hele rebellen groep was eigenlijk niets meer over. Met Ron ging het ook niet beter. Hij probeerde te doen alsof er niets was, maar hij was dood. Vanbinnen dan. Met Liam ging het wel beter en zodra hij zijn eten binnen kon houden, hielp hij zo veel mogelijk mee. Het scheelde.. We konnen nu allemaal langer slapen. De zorgen voor de gewonden haalden mijn gedachtes niet van mijn plan af om naar het kasteel te gaan. Ik moest. Binnenkort kon ik hier toch niets meer doen.. Niemand was bezig met wat we hierna gingen doen, waar we heen gingen, hoe het verder moest. De wezens die konden lopen, waren zo min mogelijk in de grot. Dat begreep ik wel, het was verschrikkelijk binnen. Het stonk en er hing een sfeer van ziekte.
'We moeten binnenkort toch weg.. Het wordt winter en we kunnen niet zo dichtbij blijven met de sneeuw..'
'Waar wil je heen dan?' Het was een van de weinige momenten dat we alle drie wakker waren. Ik keek naar het kasteel. Ik kon mijn ogen er echt niet vanaf houden. Er moest toch een manier zijn om binnen te komen. Naast me zaten Ron en Liam door te kibbelen.
'De gewonden halen het nooit tot het bos..'
'Nou, heb jij een beter idee!?'
'Nee, maar het bos is gewoon onmogelijk en daar zitten de soldaten ons waarschijnlijk toch op te wachten. '
Ik zuchtte 'Jongens ik ga slapen. Jullie maken me wel wakker he?'
Ze keken allebei even op uit hun gesprek. 'Jep..' 'Doen we.' Toen ging het weer verder. Ik sliep inmiddels niet meer in de grot. Ik kon er niet meer slapen. Voor mezelf had ik een bed van mos gemaakt op het uitstekende gedeelte van de grot. Vanaf hier had ik ook mooi uitzicht en kon ik snel naar beneden als er iets was. Ik klom omhoog en ging zitten. De ondergaande zon maakte van de lucht een kleurenschakel die je niet vaak zag. Het ging van blauw, naar paarsig, naar roze, naar oranje. Ik bleef verbaasd zitten. Ik kon me niet herinneren dat ik hier rond het kasteel een enkele zonsondergang had gezien. Ik moest ineens denken aan de dagboeken van Sophie. De laatste tijd hadden we er niet meer naar gekeken, waar opzich wel logica in zat. Misschien konden we haar raadsel ook wel niet oplossen. Toen ik hier kwam had ik het gevoel dat ik alles kon doen. Ik was immers speciaal. Inmiddels had ik wel door dat dat niet waar was. Hoe had ik, het meisje van de andere wereld, enig verschil kunnen maken in een strijd die niet de mijne was? Ik kon toevallig goed met een boog overweg. En die bomen? Er waren er vast wel meer in deze wereld, alleen praatte ze er niet over. Ik trok mijn knieen op en legde mijn kin erop. En toch.. de manier waarop iedereen altijd naar mij had gekeken. Ze geloofden er zelf in. She Wolf ook.. She Wolf, haar zou ik ook nooit meer zien. Maar zij had in mij geloofd. Dat was wat ik altijd in haar ogen las. Dat was waarom ze de gok nam om hier een strijd te leveren, die niet te winnen was. Ik keek weer naar het kasteel. Achter het raam in het torentje brandde een licht. Als iedereen zo in mij geloofd had, was het maar eens tijd om dat waar te maken. Ik moest dat kasteel in, ik moest naar Valissa. Ik moest. Voor She Wolf, Liam, Ron en alle anderen. Ik keek voorzichtig naar beneden. Niemand te zien. Mijn boog lag bij Helena, dat wist ik. Zo stil mogelijk klom ik weer naar beneden. Als Liam of Ron me zag, was er geen kans meer dat ik de komende tijd weg kwam. Maar ik haalde het ongezien tot Helena. Ik hing mijn boog over mijn schouder en klom op haar rug. 'Kom op meisje, we moeten een legende waar maken.'
Geluidloos stegen we op. "het spijt me Liam. Ik had het beloofd, ik weet het." Ik keek achterom, maar er was niemand om me uit te zwaaien. Ze zouden pas over een paar uur merken dat ik weg was. Wat ik ging doen was gevaarlijk en ik wist dat het mijn leven kon kosten. Maar wanneer zou ik ooit nog zo'n kans krijgen? Als alle verhalen waar waren, dan zou ik het nu merken. Als het niet zo bleek te zijn, nou ja.. dan was er in elk geval ook niemand teleurgesteld in me voor het "niet proberen". Voorzichtig vloog ik een rondje boven het kasteel. Geen beweging. Ook niet in de schaduwen. Zo stil mogelijk landde ik op het dak van het hoogste torentje. Ik gleed van Helena's rug 'Dankje meisje, ga maar terug.' Ik klopte haar op haar hals. Ze keek me even aan, maar vloog toen weg. Ik keek haar na. Er was nu geen weg meer terug. Ik haalde diep adem en opende het raampje. Ik liet me voorzichtig naar binnenglijden en met een zachte bond landde ik op de houten vloer. Het kamertje was volkomen leeg. Er stond niets, er was niemand. Ik haalde mijn boog van mijn schouder en legde er alvast een pijl op. Het enige deurtje in de kamer was tegenover me. Voordat ik hem opendeed, luisterde ik of ik ook maar iets hoorde, maar het was volkomen stil. Bijna te stil. Ik probeerde de deur voorzichtig uit. Hij kraakte heel zachtjes en ik bleef als versteend staan, maarik hoorde nog steeds niets. Ik stapte de duistere gang op en deed de deur voorzichtig weer dicht. Binnen. Ik bleef zo dicht mogelijk tegen de muur toen ik de trap af liep. Om de zoveel meter hing een toorts, maar voor de rest was het donker. Ik weet niet hoeveel meter ik afgedaald was, toen ik uiteindelijk weer een deur zag. Ik luisterde weer voorzichtig en deed hem zachtjes open. Ik stond in een gang. Een brede deze keer. Er hingen een paar tapijten aan de muren en de Fakkels in hun houders gaven een vreemd licht. Verderop in de gang, zag ik meer licht. En ik hoorde nu ook stemmen. Ik had geen idee waar ik moest zijn als ik in de vertrekken van Valissa wou komen, maar ik zou toch bij iets bewoonds moeten zijn. Ik sloop in de richting van de stemmen. Ik zou wel even binnen kijken en dan besluiten wat ik zou doen. Ik ging achter het stenen muurtje staan en keek om de hoek. Er stond een geweldig grote houten tafel in de zaal en aan een punt ervan zaten een aantal mannen te kaarten. Ik trok mijn hoofd terug. Hoe ging ik hier door komen? Ik begon weer de andere kant op te lopen toen ik stemmen hoorde. Ik was ingesloten. Er was geen deur waar ik me achter kon verstoppen. Adrealine gierde door mijn lijf. Ik was hiervoor al gespannen geweest, maar nu schreeuwde mijn lichaam gewoon dat ik moest rennen voor mijn leven. Ik keek naar de deur waar licht vandaan kwam. Ik had geen kans om daar doorheen te gaan. Ik keek naar de kant waar ik stemmen vandaan hoorde komen en ik zag het licht van de fakkel al om de hoek komen. Ook geen kans. Zat er misschien ergens een geheime deur? Ik keek verwoed om me heen. De stemmen kwamen steeds dichterbij. Net toen ik het opgaf, sloeg iemand een hand voor mijn mond en trok me naar achter het donker in.

Reageer (1)

  • Matsumoto

    Who is it??
    Spannend...

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen