Opdracht 4
Natuurrampen
Deze opdracht gaat over natuurrampen. Je moet een natuurramp bedenken en daar een verhaal over maken. De natuurramp overkomt iemand in je verhaal. Probeer zo realistisch mogelijk te blijven.
Wij geven geen natuurrampen en vraag ons ook niet naar een natuurramp. Wij zullen je alleen maar doorverwijzen naar almighty Google.

Minimum aantal woorden: 1500
Maximum aantal woorden: 2300

Een oceaan van verdriet

Zachtjes dobberen Jessica en ik op het water van de Indische Oceaan met een opblaasbaar bootje. De zon staat stralend aan de hoge hemel, hoewel de zon er al dagen niet geweest is.
'Ik ben wel blij dat we nu toch nog kunnen zonnen,' zegt Jessica met een glimlach en ik knik instemmend.
'Anders zou dat inderdaad wel een beetje zonde zijn van deze vakantie, want zeg nou zelf, hoe vaak kom je in Sri Lanka?' zeg ik dan.
We zwijgen weer een tijdje, want beiden hebben we niets om over te praten en we zijn in ieder geval wel stille types. Ik geniet van de rust met gesloten ogen. Het water onder ons wordt wat onrustiger, maar ik schrijf het af aan het getij dat veranderd. Het bootje lijkt dan te trillen, alsof er honderden mobieltjes op tril-stand tegelijkertijd afgaan. Vanaf de kant klinken harde stemmen en de lucht betrekt. Als je goed inademt kan je de lucht van de zee ruiken en misschien als je met je mond openstaat, de lucht proeven.
'Ik geloof dat het een goede tijd is om terug te gaan,' zeg ik dan als ik mijn ogen geopend heb.
Jessica kijkt me eventjes aan en knikt dan. We stappen uit het bootje, dat al redelijk ver van de kust af was gezakt, en trekken die mee naar de kant. Ik zie dat er mensen zijn die een beetje onrustig richting het water kijken, maar als ik achterom kijk zie ik niets wat mij ongerust zou maken. We trekken het bootje het strand op en ik kniel er even bij neer om het ventieldopje te openen van het bootje. Jessica en ik stampen er voorzichtig op zodat het bootje sneller leeg raakt.
'Jij mag het opvouwen, Jess, je weet dat ik er slecht in ben,' zeg ik met een kleine grinnik erna.
Ze knikt en begint met opvouwen. Ik haal een hand door mijn haar en tuur even over het water. Weer lijkt het alsof ik iets voel trillen, maar ik heb mijn mobiel niet bij me. Die ligt veilig opgeborgen in ons hotel en niet alleen mijn been trilt, het lijkt alsof ik het onder mijn voeten voel trillen. Het is slechts van korte duur, maar ik ben duidelijk niet de enige die het gevoeld heeft. Er vertrekken mensen van het strand en hier en daar gaan er wat winkeltjes dicht op de boulevard. Waar gaan de mensen heen? Zo heel slecht weer is het nou toch ook weer niet? Of is het al zo laat? Ik kijk op mijn horloge, die waterdicht is, en zie dat het pas half vier in de middag is.
'Al gelukt met opvouwen?' vraag ik aan Jessica en ik werp even een blik op haar.
Ze schudt haar hoofd, want ze is er nog steeds mee aan het stoeien. Een zachte lach rolt over mijn lippen en ik kniel neer, zodat ik haar toch maar ga helpen. We proberen het samen en net wanneer ik denk dat het gaat lukken, komen er weer trillingen. Iets harder dan de vorige keer, maar nog steeds te zacht voor ons om te voelen. Ik hoor luid geschreeuw en gealarmeerd kijk ik op. Waar komt dat geschreeuw vandaan? Het zijn niet een paar mensen, maar zeker wel honderd mensen die schreeuwen. Ze wijzen en beginnen weg te rennen. Het trillen van de aarde stop niet en wanneer ik achterom kijk in de richting dat de mensen wijzen, worden mijn ogen groter van angst.

Een langgerekte gil verlaat mijn mond als ik de golf zie die vanuit zee komt opdoemen. Het is niet een golf waar surfers over spreken als ze een 'vette golf' bedoelen. Nee, dit is een monstergolf. Jessica trekt aan mijn arm om me mee te nemen, maar ik ben gewoon voor het moment verstijfd.
'Eve! Kom mee! Rennen!' ze schreeuwt recht in me gezicht en ik kijk haar voor een moment recht aan.
Mijn benen komen in beweging en samen met Jessica begin ik te rennen. Te rennen voor mijn leven, zoals vele anderen dat nu doen. Er heerst paniek en mensen dringen langs elkaar heen, duwen elkaar aan de kant en willen alleen hun eigen leven rennen. Ik kijk achterom naar Jessica, ze heeft moeite met mijn tempo bij te houden. We zijn pas net het strand af en ik zoek naar een hoger punt.
'Jessica! Blijf rennen!' roep ik naar haar, maar het heeft niet veel zin.
Jessica heeft al haar hele leven lang zware astma en is dus niet in staat om verder te rennen. Ik stop met door te rennen, want ik blijf liever bij Jessica dan dat ik mijn eigen leven misschien red. Ik sla een arm om haar heen, maar ze duwt me weg.
'Zorg voor jezelf, Eve, dan leef je ook voor mij,' spreekt ze dan streng, maar verdrietig.
Er lopen tranen over haar wangen en er komt dan een kleine laag water aan onze voeten. Als ik achterom kijk zie ik dat de golf het strand bereikt heeft. Ik werp een laatste blik op Jessica, er stromen nu bij ons beiden tranen over onze wangen, maar dan moet ik verder. Niet alleen voor mezelf, maar ook voor Jessica. Mijn voeten komen weer in beweging en ik zoek naar een plaats om aan de golf te ontkomen. Hoewel dit geen golf meer is, dit is een tsunami. Als ik achterom kijk, zie ik nog net hoe Jessica door de golf wordt opgeslokt. Het beeld breekt mijn hart, maar nu is er al zeker geen weg meer terug. Als ik nu stop met rennen, dan is Jessica alleen dood gegaan voor niets. Mijn verstand wordt op nul gezet en ik kom in een straat waar er allemaal auto's scheef staan. Ik ben niet de enige die op de vlucht is. Achter mij hoor ik hoe bomen omvallen door de sterke stroming en ik bedenk me dat Jessica nu ondertussen wel dood is door zuurstoftekort.

Het schijnt dat de verdrinkingsdood een mooie dood is. Waarom ze dat zeggen, dat weet ik niet, maar wel dat het zo is. Toch ben ik niet van plan om het uit te testen. Mijn longen protesteren hevig en ik krijg ook kramp in mijn benen. De laatste keer dat ik gerend heb, was op de middelbare school. Het water begint me op te jagen en er zijn mensen op hoge daken die me toeschreeuwen. Alsof ze me aanmoedigen, of vertellen waar ik heen moet gaan. Het is niet te verstaan en ik zie geen ingang, die mij redding zou kunnen bieden.
'Waar dan?' schreeuw ik verwoed, in een poging ineens een reikende hand aangeboden te krijgen.
Ik hoor een luchtalarm ten teken dat er een ramp is, maar die is te laat gekomen. Jessica is al dood en niet alleen Jessica, achter mij zullen namelijk nog veel meer lijken liggen. Opgeslokt door de tsunami. De natuur is een wreed ding en niemand kan haar temmen, hoe graag je het ook zou willen.

'Kom mee, kleintje,' zegt papa met een glimlach tegen me. 'Je kunt het toch niet winnen van de zee.'
Eigenwijs blijf ik zitten, op de lijn waar het water me net wel raakt en net niet raakt. Mijn benen zijn wijd gespreid, zitten onder het drapperige zand en ertussen is een hoop natte zand. Eerst was het een zandkasteel, maar de vloed is gekomen en eist nu haar tol.
'Maar papa, ik wil nog niet gaan, ik wil de zee laten zien dat ik van haar kan winnen.'
Hij glimlacht naar me, want hij herkent zichzelf in me. Dat vertelt hij me vaak.
'Oké, schat, dan blijven we, maar we maken het niet te laat, je bent pas zes jaar.'


Het is een herinnering die door mijn gedachten schiet en ik vind het nu heel erg kenmerkend. Het is 27 jaar later en ik probeer het weer van de zee te winnen. Toen is het me niet gelukt, mijn zandkasteel was vergaan en ik had ingezien dat het inderdaad een strijd was die ik op voorhand niet had kunnen winnen. Waarom ren ik nu alsnog? De natuur heeft haar eigen regels en zal je niet zomaar laten ontkomen. Jessica, zij is de reden dat ik nog ren. Onze families, die beiden gewoon verwachten dat we thuis komen na een gezellige vakantie.

Ik red het niet, de zee gaat het winnen. Het water komt hoger en het rennen, put me uit, net zoals het water. Ik kan het niet winnen, niemand kan dat, behalve degene die nu veilig op een dak zitten of een hoge heuvel. Waar is iedereen? De straat waarin ik ren is uitgestorven. Ik kom op een kruising uit en het water komt van twee kanten vandaan. Er is nog maar één kant waar ik heen kan rennen, mijn laatste uitvlucht, maar ik red het niet. Het water bereikt me en slokt me op. Ik verdwijn onder water en heb niet de tijd kunnen nemen om nog een laatste keer adem te kunnen halen. Het water vult mijn longen en dooft niet eens de brandende pijn van zuurstoftekort. Waar is de mooie dood? Is hij echt mooi? Ik verwacht elk moment, dat mijn leven zo voorbij komt flitsen, als laatste teken dat ik nog leef. Er komt niets en ik voel iets bij mijn bijna gevoelloze arm. Ik heb niet eens de kracht om me er tegen te verzetten, of te verzetten tegen het water om me heen. In al die tijd dat ik aan het rennen was, heb ik niet eens tijd gehad om echt bang te zijn of afscheid te nemen van mijn leven. Een zwarte waas trekt voor mijn ogen en mijn gedachten verliezen hun betekenissen. Ik verlies mezelf.

'Haal haar boven water!'
'Misschien is het nog niet te laat! We kunnen haar reanimeren!'
'Het is te laat, jongens, het is te laat.'
Verbeeld ik me dit? Hoor ik dit echt? Het klinkt allemaal vervormd, alsof mijn oren kapot zijn en er een glaswand tussen ons in zit.
'Probeer het.'
Er wordt een druk uitgeoefend op mijn borstkas, dit is niet hoe ik de dood had omschreven. Alsof het laatste beetje leven uit je gedrukt wordt.
'Ze ademt nog!'
Een gorgelend geluid bereikt mijn oren, ben ik dat?
'Het is nog niet te laat.'
Een golf water lijkt uit me te komen, alsof het een tweede tsunami is, maar ik adem. Ik adem. Mijn ogen zijn zwaar en als ik ze een paar keer moeizaam knipper, verschijnt er een wazig beeld.
'Ze leeft nog.'
Er zijn mensen in me omgeving, maarwaar ben ik? Is dit de hemel? Nee, ze zeggen dat ik nog leef. Wie zijn ze? Ik knipper nog een paar keer en kan dan een beeld onderscheiden. Een gebouw op de achtergrond en om me heen staan een paar mannen en één vrouw. Ik kan het niet echt goed bevatten maar één ding schiet er door mijn hoofd. Ik ben niet dood, ik heb gewonnen van de zee.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen