000
Lost in the world...
Ja, dat was ik. Ik Caribe Evans, verdwenen in de wereld, verdwaald, alleen. Niemand die me kent. Eigenlijk besta ik niet. Omdat ik nergens sta ingeschreven. Nadat ik heb gezien hoe mijn ouders en broers zijn doodgeschoten zijn mensen me vergeten. Ze dachten dat ik ook dood was.
Dus ben ik maar weggegaan, in de hoop een nieuwe familie, een nieuwe liefde te vinden. Ik zocht overal. China, Australië, Falkland Eilanden, Oostenrijk, Egypte, Brazilië en nog veel meer landen. Maar nergens vond ik wat ik zocht. Ik vond het wel best.
Ik zag veel, ik leerde veel en ik had het nooit erg gevonden om alleen te zijn.
Op dit moment was ik 17 en in Noord-Amerika. Ergens in het midden. Op een strand.
Ik heb altijd al van het strand gehouden. De zachte wind die mijn lange, zwarte lokken langs mijn gezicht blaas. De warme zon op mijn bruine huid. Zand tussen mijn tenen. En als je dichtbij genoeg loopt, stroomt er af en toe koud zeewater over je voeten, tegen je benen.
In mijn linker hand heb ik mijn zwarte, leren laarzen en in mijn andere hand sleep ik mijn koffer mee. Verder op hoor ik mensen praten en lachen. Ik kwam wel onder de mensen, ik moest ook eten, slapen en werken om aan geld te komen. Maar ik sprak niet vaak met ze.
“Hey, meisje.” Er kwam een jongen op me afgelopen. Hij had een bruine huid, gitzwart halflang haar dat in zijn ogen hing. Helder groene ogen keken me aan.
Een zucht van verlangen glipte door mijn lippen. Ik verlangde erna om in zijn warme armen te liggen. Zijn handen door mijn haar te voelen strelen. En…Oh, nee. Dit was niet de bedoeling.
“Woh,” fluisterde de jongen. Hij keek mij net zo aandachtig aan als ik hem aan keek.
Toen ik even van hem weg keek kwam hij ook weer op de aarde terug. Hij stak zijn hand uit en zei toen ik die aanpakte: “Jamaica Ateara. Je leek een beetje verdwaald. Welkom in het Maraka indianenreservaat.” “Caribe Evans,” fluisterde ik, gewoon omdat ik niks anders wist uit te brengen. Hij was de mooiste jongen die ik ooit heb gezien. Hij schonk me een scheve glimlach die me tintelingen bij mijn navel gaf.
Nog steeds hielden we elkaars handen vast. Niet dat ik hem wilde loslaten en als ik dat al wilde kon dat niet. Jamaica hield mijn hand zo stevig vast dat als er nu een tornado aan kwam hij me gewoon op de grond kon houden. En ik vond het heerlijk.
Zo had ik me niet meer gevoeld sinds…sinds… Oh, nee. Daar ging ik weer.
De eerste tranen stroomde al over mijn wangen. Ik probeerde het nog te verbergen maar natuurlijk had Jamaica het al gezien. Zwijgend veegde hij de steeds terug komende tranen van mijn gezicht. Toen ik was gekalmeerd leidde hij me naar een boomstam die op het strand lag en liet me erop zitten. “Je hoeft het niet te vertellen maar meestal lucht het wel op.”
Ik wilde het wel vertellen. Ik voelde dat ik hem kon vertrouwen. Hij straalde iets vertrouwds uit. Hij keek me glimlachend aan dus begon ik bij het begin van deze hele ellende.
“Het begon allemaal 4 maanden na mijn 13de verjaardag. Mijn broers, David en Chris, waren getuigen geweest van een moord. Een moord waarvan de politie bij ons op Hawaï, de daders niet heeft kunnen vinden. Maar de daders vonden mijn broers wel. Ze schoten in het rond en raakten daarbij mijn ouders en broers. Ik heb me de hele tijd verstopt en ben pas te voorschijn gekomen toen ik zeker wist dat ze weg waren en niet meer terug kwamen. Mijn familie was opslag dood, weg. Dus ging ik ook weg. Ik ben de hele wereld rond geweest. En nu ben ik hier.” Mijn tranen waren gestopt met stromen.
Ik stond op en liep naar de zee. Langzaam liep ik door, totdat mijn knieën nat werden. Jamaica was achter me aangelopen.
“Kom nou alsjeblieft met me mee terug naar het strand,” smeekte hij me bijna. “Zo meteen wordt je ziek. Het is al avond en al erg koud.”
Maar ik luisterde niet. Ik had te veel onbeantwoorde vragen.
Hij sloeg van achter zijn armen om mijn middel en trok me tegen zijn warme lichaam aan. “Kom met me mee naar mijn huis. Daar is het warm en kan je onder een warme douch. Daar heb ik warme kleren voor je,” zei hij terwijl hij over mijn blote armen wreef. “Daar heb ik eten en kan ik voor je zorgen. Daar heb ik ook een warm bed voor je als je wilt slapen. Alsjeblieft, ik wil je niet allen laten. Ik hou van je.”
Dat laatste raakte me echt. Ik draaide me om en keek hem aan.
“Ik hou ook van jou,” fluisterde ik.
Zacht drukte hij zijn lippen op de mijne en hield me stevig tegen zich aan. Toen hij me los liet gaf hij me mijn lievelings glimlach die wat met mijn onderbuik deed.
Hij nam me mee naar zijn huis nam waar ik douchte en een grote trui en een joggingbroek kreeg die naar Jamaica rook.
Ook kookte hij voor mij. Het was heerlijk. Mijn eerste normale maaltijd in jaren.
Later op de avond nam hij me mee naar een kampvuur waar hij me dicht tegen zich aandrukte. Daar leerde ik zijn vrienden en andere stamleden kennen. Ouders had hij niet. Dat was ook de reden dat hij alleen woonde.
Nu zijn we allebei 21 en is het leven goed. Jamaica gaf mijn leven weer kleur.
Zijn vrienden zijn als broers voor me. Eindelijk had ik een grote, warme familie gevonden.
En ik had nu zelfs een gezin. 4 jaar geleden kregen Jamaica en ik een tweeling. Eeneiig. Twee jongens. We noemde ze Chris en Drew. Chris naar mijn vader en Drew naar Jamaica´s vader. We hadden het goed met zo´n vieren.
Jamaica werkte in de garage als monteur maar was zo vaak mogelijk thuis.
Soms deed het leven ons aan onze ouders denken en viel het ons zwaar. Maar altijd konden we elkaar troosten. Het was ook erg fijn als Chris en Drew dan naar ons toe kwamen en hun kleine handjes tegen onze wangen drukte en tegen ons aan kropen.
Een week geleden vroeg Jamaica me ten huwelijk. Natuurlijk zei ik `Ja´. We hadden het er al lang geleden over gehad. Toen ik zwager was. Maar we wilde dat de kinderen het zich ook nog zouden kunnen herinneren. En nu kan het.
Ons leven is goed en ik hoop dat we hem nog lang mogen leven…
Reageer (1)
I like your schrijfstijl xx
1 decennium geleden