Alfa & Omega
Samen met zijn hond schoot de jongen door de straten van de stad, Ugwall. De voorbijgangers besteedden geen aandacht aan hen en gingen door met hun dagelijkse bezigheden.
Nathan rende zo snel mogelijk door de straten en ontweek mensen, dieren en karren. Een kat stoof opzij toen hij en zijn hond Wolf, een kruising tussen een husky en een herder, aan kwamen stormen.
Wolf vloog de kat niet achterna, zoals elke andere hond zou doen, maar hij was dan ook geen gewone hond. Als hem zo zou zien, zou het je niet meteen opvallen. Of zelfs helemaal niet. Zijn ogen hadden andere kleuren dan normaal was. Ze waren paars. Diep paars, waardoor je op het eerste gezicht zou denken dat het zwart, of heel donkerbruin was.
Aan Nathan viel niets ongewoons op te merken. Hij was dan ook heel normaal. Vond hij zelf. Anderen vonden hem vreemd en meden hem. Daarom was hij ook weggevlucht uit zijn oude dorp. Ze hadden hem gewoon weggejaagd. Hij had er vrede mee. Het bestaan dat hij nu leidde was veel beter.
Hoewel hij nog steeds brieven van zijn overbezorgde vader kreeg voelde hij zich vrij. Hij had het dorp achter zich gelaten, helaas ook samen met zijn vader en zusje. Spijt had hij wel, maar ze zouden zich makkelijk redden. Zijn vader was een geweldige smid die goeie zaken deed. Zijn zusje, Rosalina, was goed in weven en verkocht dan ook regelmatig kleine kleedjes. Verder hadden ze ook nog wat kippen en een geit waarvan ze de producten verkochten.
Nee, Nathan maakte zich totaal geen zorgen.
Buitenadem stond hij met zijn handen op zijn knieën uit te hijgen. Hij voelde het pakketje in zijn buidel tegen zijn been schommelen en besefte dat hij voor het vallen van de avond bij zijn opdrachtgever moest zijn. Snel wenkte hij Wolf, die achterom had staan kijken. Niemand was hen gevolgd gelukkig.
Eenmaal aangekomen bij het huis aan de rand van de stad klopte hij op de zware houten deur. Even later werd er open gedaan door een jonge vrouw. Haar blonde haar zat in een knot, en haar schort zat onder de vlekken. Onder haar ogen waren wat wallen te zien, ze was duidelijk moe. Toch stond er een flauwe, vriendelijke lach op haar gezicht.
Ze liet hen binnen en sloot daarna de deur. “Mijn man zit in zijn studeerkamer, boven.” Ze wees de donkere trap op en verdween daarna naar achteren. Waarschijnlijk naar de keuken.
Het huis was schaars ingericht, dat was al te zien aan de gang en de trap waar ze door liepen. De trap kraakte verschrikkelijk, iets waar Nathan een hekel aan had. De overloop boven was niet veel lichter dan de trap. Een stoffig raam zorgde voor wat schemerig licht en de kaars op het kleine tafeltje naast een deur gaf ook al niet veel licht.
Voorzichtig klopte hij op de deur van de studeerkamer. Hij was er drie dagen geleden ook al geweest, om zijn opdracht aan te nemen. Toch was hij nog steeds niet gewend aan de geur in de kamer. Het rook er naar dood.
De deur ging langzaam open en de man liet hen binnen. De geur kwam als een muur in zijn gezicht geslagen. Zelfs Wolf moest even zijn snuit ophalen.
Nathan bleef twijfelend staan toen de man langzaam naar achter zijn bureau liep. Het ding leek wel uit een stuk hout gehaald te zijn, zonder al te veel zorg.
Op het blad lagen over papieren, documenten en rollen met informatie over van alles en nog wat. Verder lagen er wat grijze veren en een pot inkt.
De man ging zitten op de versleten stoel, en streek zijn grijze haar naar achteren. Nathan schatte hem niet ouder dan zestig, maar zeker niet jonger dan vijftig.
Meneer Haskins gebaarde hem te gaan zitten en wijs volgde hij dat op. Wolf ging naast de stoel waar hij op ging zitten liggen en keek rustig om zich heen.
“Heb je het pakketje?” vroeg meneer Haskins met een verrassend vaste stem.
Nathan knikte en haalde het voorwerp, gewikkeld in bruin papier uit zijn buidel. Toen hij het op het bureau legde sloot hij zijn buidel en keek Haskins verwachtingsvol aan. “Je hebt goed werk geleverd. Binnen een week, veel eerder zelfs en het is nog in perfecte staat.” Dat laatste zei hij toen hij het papier van het voorwerp af had gehaald. “Ik doe gewoon mijn werk.” Nathan's stem klonk iets onverschilliger dan hij had gewild, maar het kon hem niet zo veel schelen. “Ik wil niet onbeleefd zijn,” begon hij, “maar wat is het?” Hij bekeek het voorwerp in de hand van Haskins.
Het was een kistje, gemaakt van een soort hout dat hij nog nooit eerder had gezien. Het glimde in het licht van de vele kaarsen en leek wel te golven.
Toen Haskins het kistje weer neer zette beantwoorde hij zijn vraag. “Dit is een kistje, gemaakt door de elfen die over zee wonen. Het is gemaakt van het hout van de abran boom. Men zegt dat het hout genezende krachten heeft, maar dat is niet de reden waarom ik het wilde hebben.”
Nathan keek hem vragend aan. “Waarom dan wel?”
“Ik wil het kado doen aan mijn vrouw. Je hebt haar al ontmoet neem ik aan.” Nathan knikte. Dat had hij inderdaad.
Ze bleven beide even stil, tot Haskins zich opeens omdraaide. Nathan schrok een beetje, maar herstelde zich snel. “O, natuurlijk. Je betaling.”
Opgelucht haalde hij adem. Hij had al gedacht dat de oude man het was vergeten.
Er werd hem een klein buideltje overhandigd. De paarse stof was zacht, en de inhoud voelde zwaar. “Ik heb er net wat extra's bij gegooid, omdat je het zo snel hebt weten te bemachtigen.”
Hij glimlachte zo vriendelijk als mogelijk. Hij was blij met het extra geld, maar lachen was niet echt zijn ding. “Heel erg bedankt.” Terwijl hij opstond ging Wolf rechtop zitten en wachtte tot zijn baasje hem mee zou gebaren. “Graag gedaan hoor.” Haskins pakte het kistje op en zette het in een la in zijn bureau.
Nathan knikte, opende de deur en wenkte Wolf mee. Daarna liep hij van de krakende trap af en zei gedag tegen mevrouw Haskins.
Met een lach op zijn gezicht liep hij over het pad door het bos. Het pad was verlaten op Nathan en Wolf na. Het lag dan ook erg goed verborgen.
Snel keek hij om zich heen, om zeker te weten dat niemand hem had gevolgd. Toen dat niet zo bleek sloop hij om de grote eik heen.
Aan de andere kant van de boom hing een vreemd soort liaan. Dat moest het touw in ieder geval voorstellen.
Hij trok aan het touw en een luik opende ergens boven in de boom. Niemand anders had geweten wat hij aan moest met het luik, zo hoog in de bouw. Nathan daarentegen wist dat wel. Hij spande zijn spieren aan en zette zijn rechtervoet op een dikke knoest op de boom. Terwijl hij zich optrok zette hij zijn andere voet op een tak waar hij nog maar net bij kon en greep de takken boven zijn hoofd. Toen hij zich optrok ging hij op een van de takken zitten en vervolgde zijn weg naar boven.
Eenmaal bij het luik aan gekomen kroop hij er door heen.
Wolf stond beneden de grote eik te wachten. Hij was natuurlijk niet meegegaan met Nathan, zoiets zou hij nooit kunnen.
Nathan liet een soort liftje naar beneden zakken. Terwijl Wolf braaf op het stuk hout stapte takelde hij hem naar boven. Door de velen katrollen was de hond niet zo zwaar. Gelukkig maar, dacht Nathan altijd maar. Anders kon hij hem nooit die acht of misschien zelfs negen meter omhoog takelen.
Het stuk hout van de lift sloot het gat, dat in de vloer zat, perfect. Wolf blafte zacht en ging in zijn grote stapel dekens liggen, die moest dienen als een soort mand.
Nathan wist dat de meesten honden zagen als werktuigen, maar hij vond het veel leuker om er een als vriend te hebben.
Hij maakte wat te eten voor zichzelf in de donkere boomhut en maakte zich niet druk om de camouflage van de hut. Hij was helemaal groen geschilderd, en in de bladeren kon niemand hem zien. Vooral omdat niemand ooit helemaal naar boven in een boom ging zitten kijken. Er kwam toch nooit iemand in dit stuk van het bos.
Na zijn maaltijd ging hij in zijn bed liggen en sloot zijn ogen.
Wolf sprong op zijn buik, waardoor alle lucht uit zijn longen werd geperst. “Au!” riep Nathan uit.
Met een blije snoet zei hij goeiemorgen. Nathan beantwoordde dat door hem wat over zijn kop te aaien en kwam uit bed.
Toen hij zijn kleren aan had, zijn riem met buidel, hoorn en dolk om zijn middel had gehangen verliet hij zijn hut op dezelfde manier als hoe hij er was gekomen. Wolf kwam ook weer op de zelfde manier beneden, maar dan meteen ander touw.
Vandaag zou hij eerst opzoek gaan naar een nieuwe opdracht. Daarvoor moest hij naar de andere kant van de stad, naar de herberg de gouden draak.
Nathan stapte met Wolf de gelag kamer van de herberg binnen en begroette de eigenaar. Het was een aardige man, vond hij.
Daarna liep hij naar zijn vaste tafel in de hoek van de kamer. Het was er lekker warm en hij leunde achterover, tegen de leuning van de stoel. Nu moest hij wachten tot iemand naar hem toe stapte. Normaal duurde het niet zo lang voordat iemand dit deed. Zijn klanten waren van alle soorten en maten. Hij moest zelfs ooit een stuk houten speelgoed van een kind jatten, omdat een ander kind het wilde hebben. Zuchtend had hij de taak aangenomen, maar hij werd er dan ook wel voldoende voor betaald.
Het duurde even voordat er iemand de gelag kamer binnen kwam. Tot zijn verbazing, was het Haskins.
Toen de man ging zitten keek Nathan hem vragend aan. “Meneer Haskins, ik had het kistje toch al voor u gehaald, of wilt u nog iets?” vroeg hij meteen. Hij kon zijn nieuwsgierigheid niet onderdrukken. Haskins liet zijn hoofd hangen. “Het is gestolen.” Hij fronsde. “Gestolen?” Haskins knikte. “Door wie?” “Ik weet het niet, maar nu vraag ik je om het terug te halen. Ik betaal je er goed voor!”
Nathan dacht erover na. “Ach, waarom ook niet.” Hij stond op en schudde Haskins de hand. “Ik zal het zo snel mogelijk bij u afleveren.”
Nadat ze gedag hadden gezegd was Nathan vertrokken. Wolf wist de geur van het vreemde hout nog goed en vond het spoor al snel terug. Zijn reuk vermogen was goed, zelfs voor een hond.
Na een paar uur vonden ze het huis waar het naartoe was gebracht al. Het was een vervallen huis, en het zag er armoedig uit.
Nathan klom via de muur in een steeg naar boven en sloop over de daken naar het huis. Toen hij door het raam naar binnen was geglipt keek hij rond. Gelukkig had hij meteen de goeie kamer gevonden, want het doosje stond op een tafel in de hoek. Behendig sprong hij naar de tafel, griste het kistje mee en sprong weer door het raam naar buiten.
Grijnzend liep hij langs het huis af, richting Haskins en keek naar de gesloten deur. “Sukkels,” fluisterde hij tegen Wolf. De hond maakte een piepgeluidje als bevestiging.
Toen hij pas net voorbij het huis was ging de deur open, maar Nathan merkte er niet veel van door de drukte op straat. “He!” riep een stem achter hem. Hij bleef staan en keek een man recht in de ogen. Hij had een grote dolk vast. “Geef dat ding terug!” Hij weest naar het kistje in zijn handen. Nathan schudde zijn hoofd en wilde zich omdraaien, maar het was te laat. De dolk raakte hem tussen zijn schouder bladen en de man trok het kistje uit zijn handen. Wolf begon te janken alsof hij de pijn ook voelde en viel neer.
Het duurde niet lang voordat ze allebei doodstil op straat lagen, en niemand die naar ze omkeek.
Nathan blief zijn laatste adem uit, net als Wolf.
Door de lucht, bijna onzichtbaar, zweefde een gedaante. Het was een jongen.
De nacht viel, en de man ging slapen. Het was nieuwe maan en erg donker in zijn kamer. Toen er een flauw licht begon te schijnen dacht hij dat hij gek werd, maar al snel zag hij de jongen en zijn stomme hond. “Wat?! Wat doe jij hier?” Hij schoot overeind. De jongen zei niets en hief zijn hand. De hond sprong vooruit en greep de man bij zijn nek. De jongen zelf zweefde langzaam naar hem toe. “Elke nacht dat je slaapt, zul je de ergste dromen hebben. Dat is de vloek die je krijgt als je een demon dood!” De hond en de jongen losten op en de man bleef bevend in zijn bed zitten. Na een tijd viel hij in slaap, en droomde de ergste dromen. Zoals de verschijning had gezegd.
Na vijf dagen trof zijn vrouw hem dood aan in de keuken. Zwevend boven de vloer, alsof iets zijn nek vast had. Bloed druppelde uit de gigantische wond in zijn nek. Het bloederige vlees was te zien en de ogen van de man stonden wijd open. Ze waren diep paars van kleur.
De vrouw schreeuwde het uit, waarop de hond verscheen. Deze keer was hij alleen en sprak met de stem van de jongen de zelfde vloek over haar uit.
Op haar werk, in de weverij werd ze de lucht in geslingerd, onder luid gekrijs van de omstaanders. Haar nek werd heen en weer gesleurd en beten ontstonden.
Na het verschrikkelijke tafereel bleef de vrouw zweven. Een van de omstaanders kwam dichterbij en raakte haar aan, waarna de hond verscheen en haar hetzelfde vertelde.
Rosalina liep tussen de verlaten huizen door en kneep in de hand van haar vader. “Waar is iedereen, waar is Nathan.” Ze keek om zich heen. Voorzichtig liep ze naar een van de huizen. “Pap!” Ze wees naar een zwevende vrouw. “Hoe kan dat?” Haar vader schudde zijn hoofd.
Opeens vloog ze naar boven. “Rosa!” Haar vader trok aan haar arm, maar kon niets maar doen toen er verschrikkelijke wonden in haar nek waren te zien.
Vol ontzag rende hij weg, zijn dode dochter achter latend. Hij struikelde over een steen en viel in de modder op de verlate straat. “Wat...?” Er verscheen een jongen. “Nathan?” vroeg hij ongelovig. Zijn zoon gaf geen antwoord maar vloog hem naar zijn keel.
Sindsdien mijd iedereen Ugwall, bang voor de vloek van de dromen demon.
Reageer (1)
OMG dat is zoooo gaaf verhaal
1 decennium geleden