2.7
Nerveus staarde ik naar mijn vlekkerige spiegelbeeld. Ik had in een van de omringende loodsen toevallig een grote oude spiegel gevonden die vreemd genoeg de tand des tijds had overleefd en niet gebarsten was.
Mijn met lange zwarte wimpers omkransde ogen waren helderrood en keken me bezorgd maar tegelijkertijd doelgericht aan. Vandaag zouden we de confrontatie met die Volturi-clan aangaan, dus we waren gisterenavond allemaal de hele nacht lang gaan jagen.
Na tien levende bloedzakken was ik de tel kwijtgeraakt, maar het kon me niet schelen, ik was te gefocust op wat ik de volgende dag zou moeten doen. Vechten! Voor mezelf en voor mijn vrijheid, en voor Ray natuurlijk.
Om Lux zou ik me niet teveel zorgen moeten maken. Iedereen die te dicht in haar buurt kwam, raakte wel een paar ledematen en andere delen kwijt. Ik had gekozen voor zwarte kleding dat zou onze tegenstander misschien intimeren, hoopte ik.
Mijn benen waren gehuld in een zwarte spannende broek van elastiek, daarop een donkerpaars topje en mijn zwarte blazer. Ik keek nog eens goed naar mezelf en probeerde de bezorgheid uit mijn ogen te bannen.
Achter me hoorde ik de rest in beweging komen, ik ramde mijn vuist in de spiegel die in duizend stukjes barstte. Nog voor de laatste scherf met een gerinkel de grond raakte stond ik al naast Ray.
‘Weet je waar ze naartoe zullen komen?’ vroeg ik terwijl ik zijn uitdrukking probeerde te peilen.
‘Er is maar een plek hier in de buurt die groot genoeg is voor het gevecht en waar geen mensen komen,’ antwoorde hij, op zijn gezicht viel niets af te lezen maar in zijn ogen zag ik een vreemde mengeling van verdriet en wraaklust. Hij had ons altijd gezegd dat de reden van vandaag was onze vrijheid te winnen, ervoor te zorgen dat niemand ons meer zou kunnen onderdrukken of bedreigen. Maar nu deed iets me daaraan twijfelen.
Het duurde niet lang of we stonden allemaal aan de rand van De Krater, zo noemde ik het teminste. De Krater was een enorme kleiput die al langgeleden door de vermoeide arbeiders verlaten was. De randen waren stijl en zanderig maar het lage platte gedeelte was volledig begroeid met onkruid. We daalden af in De Krater zetten ons in formatie, tenminste voor zover die hersenloze newborns dat konden.
Ray en ik stonden achteraan. Verbaasd keek ik om me heen om te zien waar Lux zich neerzette, maar ik zag haar niet.
‘Denk je dat je je gave voldoende onder controle hebt?’ Ray leek het zelfs niet te merken dat Lux verdwenen was, in plaats daarvan focuste hij zich op de ander kant van de Krater.
Ik keek naar mijn voeten, ik had gisteren nog wel geprobeerd om vuur uit mijn vingertoppen te laten schieten maar zelfs mijn aansteker stak me voorbij. Ik was ongeveer evenveel waard als een lucifer.
‘Als één van ons echt in gevaar is, denk ik wel dat ik me genoeg kan concentreren.’ Ik probeerde zo zelfzeker mogelijk te klinken, maar het kwam er eerder mompelend uit.
‘Dat hoop ik ‘, zei hij, zijn stem vastberaden en bezorgd tegelijkertijd. Het werd al snel duidelijk waarom.
Aan de overkant verschenen er zo’n twintig duistere figuren van tussen de geroeste gebouwen. Ze sprongen soepel de Krater in en hun zwarte mantels wapperden in de wind. Daar ging mijn geweldige idee om zwarte kleding te dragen. Alsof iemand een geluidloos sein had gegeven deden ze allemaal tesamen hun kappen af, er was geen emotie op hun gezicht af te lezen.
Nu ik een beetje van de verassing was bekomen zag ik dat de grootste vooraan stonden met daarachter diegene die net iets minder op bodybuilders leken. Een klein groepje dat er in de verste verte niet bedreigend uitzag stond het meeste van ons verwijderd.
Ze waren met z’n vijfen, een man van rond de dertig, een jongen en een meisje van ongeveer mijn leeftijd en een vrouw van twintig die beschermend voor een man met lang zwart haar stond. Blijkbaar was hij de leider van de groep.
Niemand van onze groep wachtte op een teken, hun instructies waren simpel: aanvallen en uitschakelen. Terwijl het grootste deel naar voren stormde om de gespierde zwarte mantels af te leiden, renden ik en Ray rond het centrale gevecht heen. Ray’s doel was natuurlijk hun leider af te maken en daar gingen we dus nu naartoe.
Ik zag hoe de man met het zwarte haar naar de jongen met het bruine haar knikte. Met een grijns op zijn gezicht draaide hij zich om en focuste zich nu op ons, hij stak zijn handen voor zich uit en een zwarte mist begon langzaam (maar nog steeds te snel naar mijn zin) naar ons en de andere leden van mijn clan toe te bewegen.
‘Ray?, ik vertraagde en ik werd overspoeld door paniek wat duidelijk te horen was in mijn stem. ‘Ray, wat is dat?’
Ik stond nu helemaal stil met Ray naast mij, ik merkte tot mijn tegenzin op dat niet alleen de mist maar ook een deel van de zwarte mantels ons omsingelden. Binnen een seconde stond ik voor Ray klaar om hem te beschermen maar het was te laat, de mist had ons eindelijk bereikt. Langzaam merkte ik dat al mijn zintuigen leken weg te vallen, woeste paniek maakte zich nu pas echt meester van mij. Voor alles zwart werd zag ik nog net hoe we nu helemaal omsingeld waren en iets aan mijn voeten wat een vage oranje, rode kleur had.
Ik heb het gevecht dus in twee gesplitst want anders zou het te lang zijn geworden. Anyway de Volturi is er dus nu word het pas echt leuk team volturi
dus wat vinden jullie ervan? mag ik effe heel vervelend doen en reacties vragen
Reageer (1)
ZOTJEEUHHSSS!!! goed geschreven xxx
1 decennium geleden