Hoofdstuk 2
Ik werd wakker met een gemengd gevoel: aan de ene kant wilde ik huilen, omdat ik elke keer als ik wakker werd, wist dat de dood van mijn vader geen droom was geweest, maar bittere realiteit. Maar aan de andere kant voelde ik me opgewonden voor mijn eerste avontuur. Vlinders van de zenuwen vlogen door mijn maag, terwijl ik een ontbijt probeerde te eten. Ik wist dat ik een heel stuk moest lopen. We zouden elkaar ontmoeten in een dorpje in de buurt. Daar was ik nog nooit geweest, maar ik kon prima kaartlezen. Ik kwam er wel.
Ik kreeg geen hap door mijn keel, dus ik besloot het maar mee te nemen voor onderweg. Ik moest toch een keer hongerig worden? Ik zou wel eten zodra dat het geval was.
Ik pakte mijn tas en keek nog één keer de inhoud na. Ik had alles, net als de vorige vijftig keren dat ik gekeken had. Was ik hier eigenlijk wel geschikt voor? Ik haalde adem, keek om me heen en wist het antwoord: ja. Hier was ik voor geboren. Het bloed van mijn vader stroomde ook door mijn aderen. Ik wist het zeker. Dit moest ik doen.
Met pijn in mijn hart sloot ik de deur achter me.
'Vaarwel,' fluisterde ik zachtjes. Niemand mocht weten dat ik voor eeuwig vertrok.
Hoewel het lente was, was het koud buiten. Ik was vroeg opgestaan, zodat ik niemand zou tegenkomen en omdat mijn afspraak vroeg in de ochtend was. Ik was benieuwd naar de mensen die deze speurtocht hadden georganiseerd. Zouden ze ervaring hebben? Zou ik van ze kunnen leren? Wat voor mensen zouden het zijn? Zouden ze aardig zijn? Zouden het wel mensen zijn? Mijn hart maakte een klein sprongetje toen ik daar aan dacht. Mijn vader had een keer een reis gemaakt met een sater, een wezen dat half bok, half mens was. Het zou geweldig zijn als mij zoiets gebeurde op mijn eerste reis.
Ik keek nog één keer achterom, naar het bekende dorpje uit mijn jeugd en liep toen weg. Het was tijd om het verleden achter me te laten. Ik ging het onbekende in.
Ik liep over heuveltjes en grasland. Het was gemakkelijk om over te lopen en ik had er zin in. Ik kreeg een goed humeur en begon te zingen.
Al snel was ik bij het dorpje waar ik moest zijn. Ik keek op de kaart of ik goed zat en het leek er wel op. Ik liep op het dorpje af, die bovenop een heuvel stond.
In tegenstelling tot mijn naamloze geboortedorp, had deze plaats wel een naam:Groendaal. Origineel. Maar nu wist ik wel zeker dat ik goed zat. Er moest hier ergens een herberg zijn. De enige herberg in het dorp, zeiden ze. Niet te missen.
Dit dorp was opmerkelijk groter en ook een stuk levendiger. Hoewel het vroeg was, waren er al veel mensen op de been. Kinderen speelden en vrouwen hingen hun was op. Ik genoot ervan en snoof de luchtjes van de winkels op. De bewoners keken me nieuwsgierig aan. Er kwamen vast niet vaak vreemdelingen met vol beladen rugzakken voorbij.
Al snel vond ik de herberg die ze mij hadden gewezen. Ik stapte naar binnen. Binnen zat nog niemand. Dat was begrijpelijk, want ik was ook vroeg. Ik was liever niet te laat gekomen op zo'n belangrijke afspraak. Een vrouw stond achter de bar. Ze keek alsof ze nog niet helemaal wakker was. Ik besloot dat het raar zou zijn als ik niets zou drinken, dus ik liep naar de bar. Nu schrok ze wel wakker.
'Wat wil je hebben, jongedame?'
'Ik wil graag thee en een stuk brood, als dat kan.'
'Ik ben zo terug.'
Ik wachtte bij de bar tot ze terug kwam en ging aan een tafeltje zitten eten. Ik had nog steeds niet echt honger door de zenuwen, maar ik moest ten eerste iets eten en ten tweede iets te doen hebben.
Toen ik mijn eten bijna op was, kwamen er twee mensen binnen: een man en een vrouw. De man leek teveel gegeten te hebben. De afgelopen jaren. Hij keek dom uit zijn ogen en maakte ruzie met de vrouw. De vrouw was het tegenovergestelde van de man. Ze was mager en had een heldere blik in haar ogen. Toch hadden ze dezelfde bruine haarkleur en ook hun neuzen leken op elkaar. Ze moesten wel familie zijn.
'Geef die kaart aan mij, Roelof!' De vrouw praatte luid en haar stem klonk geïrriteerd.
'Ik kan prima kaartlezen!,' zei de dikke man, die Roelof heette.
'Dat kun je niet!'
Pas toen leken ze door te hebben dat ik hier ook nog zat. Ik slikte net mijn thee door en zwaaide ongemakkelijk.
De vrouw keek beschaamd, maar de dikke man leek het niets te kunnen schelen. Ze kwam naar me toe en bood me haar hand aan, die ik schudde.
'Excuses voor mijn broer,' zei ze. 'Ik ben Leona en die domme dikzak daar is Roelof. Ik neem aan dat jij onze avonturier bent?'
'Dat ben ik. Mijn naam is Xandria. Horen er nog meer mensen bij dit gezelschap?'
Ze knikte. 'We hebben voorzichtig in het rond gevraagd voor de mensen die we nodig hebben. Het wordt een gevaarlijke tocht, dus we hebben bescherming nodig op alle fronten. Daarom hebben we een heks gevraagd met ons mee te gaan.'
'Een heks?'
'Is dat een probleem?'
'Nee, dat is geen probleem.' Een heks! Het leek erop dat mijn wildste dromen over dit avontuur waar zouden worden.
Op dat moment werd de deur moeizaam opengedaan. Een oud vrouwtje kwam naar binnen. In alles leek ze op een heks. Dit moest haar zijn.
Reageer (3)
Roelof is grappig XDDDD Ben benieuwd ofie kan vechten ofzo XDD
1 decennium geledengehe leuk
1 decennium geledenLeuk!
1 decennium geledenEn het is een goede oplossing
Snel verder!