Als de man aan tafel komt zitten blijft het nog steeds stil. Het lijkt wel alsof ze in hun gedachten een gesprek voeren, zodat ik het niet kan horen. Ik kijk naar Shouji die nu naar de oude man kijkt. "Wanneer beginnen we?" vraagt Shouji. Ik begin bang te worden, het gaat allemaal zo snel en ik weet niet eens wat er precies gebeuren gaat. Ze gaan Yume oproepen, dat weet ik. Maar hoe? De man staat op en seint dat we hem moeten volgen. We volgen hem in een rijtje naar buiten toe en we lopen verder het bos in. Uiteindelijk komen we alweer op een open plek uit. Shouji gaat rusig aan de kant zitten, de oude man toverd een groot wit vel tevoorschijn en een toverstaf voor het jongetje. De man seint dat ik naar hem toe moet komen, maar ik blijf staan. Het jongetje kijkt me afwachtend aan en ik voel Shouji's ogen in mijn rug branden. Sinds een paar dagen geleden lijkt Shouji wel een compleet ander persoon. Tranen branden achter mijn ogen, maar ik wil ze er niet uit laten. Het jongetje komt naar me toe gehuppeld en sleurt me mee aan mijn arm. Als we bij het witte vel staan houdt hij mijn hand vast en begint te tekenen met zijn kwastachtige toverstaf. Ik kijk rustig toe naar wat hij tekend. Ik sta ongeveer 5 minuten naar het schilderij te kijken als ik merk dat hij Yume's lichaam aan het tekenen is. Ik kijk naar Shouji, die met glinsters in zijn ogen toekijkt hoe de liefde van zijn leven getekend wordt. Ik voel de tranen weer branden, en ik kost steeds meer moeite om ze binnen te houden. Ik kijk weer naar het schilderij en merk dat het jongetje erg snel en erg goed schilderd. Dan herriner ik me de schilderijen in het huis; zou hij die geschilderd hebben? Als ik op het punt sta het te vragen voel ik een hand op mijn schouder. Ik draai me om en zie het afkeurende gezicht van de oude man; hij wilt niet dat ik praat. Logisch, het jongetje mag niet afgeleid worden. Ik kijk alweer naar het schilderij en blijf kijken tot het eindelijk af is. Het jongetje schilderd het laatste lijntje terwijl de oude man een spreuk uitroept. Ik versta er niks van, iets wat ik op dit moment graag zou willen; ik wil weten wat ze met me van plan zijn. Het jongetje draait me met een ruk om, en de man steekt zijn stok recht in mijn hart. Mijn ogen worden wijder en het laatste wat ik zie hoe de man zijn stok uit mijn lichaam haalt, en het valt me op dat er geen bloed aan zit. Mijn ogen worden zwart en ik val neer op de grond.

Ik heb het gevoel dat ik al jaren op dezelfde plek lig als ik weer een beetje bij bewustzijn kom. Toch kan ik mijn ogen niet openen; het voelt alsof iemand ze dicht heeft gezet met wasknijpers. Ik heb het gevoel dat er iets aan mijn lichaam zit te zuigen, op de plek waar de stok erin is gestoken. Misschien is dat ook wel zo, om Yume's ziel uit mijn lichaam te halen. Mijn ogen schieten open bij de gedachte dat ik waarschijnlijk helemaal niet doodga. Ik zit in een flits rechtop en ik bestudeer mijn omgeving. Ik wordt aangestaard met precies dezelfde blik.
Ik draai me om naar Shouji. Zijn gezicht veranderd van geschrokken naar kwaad. "Wat doe je?!" schreeuwt hij uit. "I-Ik.. Ik weet het niet!" De tranen springen uit mijn ogen, de schrik heeft ze weer tot leven gewekt. Shouji staat te trillen vaan woede. Even weet ik niet wat ik moet doen, ik kan niet meer helder denken. Ik sta op en ik ren het bos uit terwijl ik af en toe achteruit kijk om zeker te weten dat niemand me achterna is gerend. Als ik me weer om wil draaien om te kijken, bots ik tegen iemand aan. Ik zie ogen die volstaan met vuur. "Waarom laten jullie me niet gewoon met rust?!" schreeuw ik, en ik zet het weer op een lopen. Ik ben totaal de weg kwijt, letterlijk en figuurlijk. Als ik niet meer kan rennen plof ik neer op de grond en begin ik te huilen. "Wat moet ik doen? Wat moet ik doen? Wat moet ik doen?!" Ik rol me op als een balletje en wieg mezelf onrustig heen en weer terwijl ik dezelfde vraag blijf stellen. Ik voel een hand op mijn schouder en ik spring op, klaar om weer verder te rennen. Maar als ik me omdraai zie ik geen kwaad gezicht, integendeel; het is een heel vriendelijk en bezorgd gezicht. Ik blijf stil staan en staar naar het gezicht. Het is een meisje, van mijn leeftijd ongeveer. "Wat is er, meisje? Wat doe je hier?" vraagt ze. Haar stem is zacht en vriendelijk, het maakt me meteen weer rustig. Maar als ik nadenk over het antwoord overspoelen tranen mijn wangen. "Ik weet het niet.. Ik weet het allemaal niet meer.." antwoord ik zacht. Het meisje omhelst me en trekt me mee. We lopen een tijdje en we komen bij een huis aan; haar huis. Ze brengt me naar binnen, zegt dat ik even moet gaan zitten en verdwijnd de keuken in. Terwijl ze weg is kijk ik om me heen. Dit huis lijkt heel veel op het huis van de oude man. Ik spring op en ren naar de hal toe. Tot mijn grote schrik zie ik allemaal protretten hangen. Ik wil naar buiten rennen, maar dan denk ik aan het meisje. Zij zou toch niet bij hen horen? Dan zou ze toch niet zo vriendelijk zijn? Terwijl ik in een moeilijke discussie met mijzelf ben verzeild tikt het meisje op mijn schouder. "Thee," zegt ze glimlachend. Nee, dit meisje hoort zeker niet bij hun. Ik volg haar weer naar de woonkamer toe en neem weer plaats op de bank. Ze legt een dekentje over mijn benen heen en geeft me een kopje warme thee. Zonder een woord tegen elkaar te zeggen drinken we allebij onze thee op. Alweer dezelfde stilte.. Hoe langer ik hier zit, hoe meer de omgeving op die van daarnet lijkt; bij de oude man thuis. Ik wil vragen wie het meisje is, maar ik wil de stilte niet verbreken. Het is erg rustgevend.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen