Schrijfwedstrijd Latona en Kardia opdracht 2
Fantasy
Deze opdracht willen we dat jullie een fantasy-verhaal gaan schrijven. Hieronder staat een lijstje van wezens van mythische of fantasy-oorsprong, daar kies je één van en schrijf je een verhaal mee. Het wezen dat je kiest moet je hoofdpersoon zijn. Je bent verder helemaal vrij hoe je het aanpakt en in wat voor wereld je het laat afspelen. Bedenk wel dat een elf in ons dagelijks leven proppen, nog geen fantasy is. Horror is ook geen fantasy.
Minimum aantal woorden: 1000
Maximum aantal woorden: 3000
Mijn wezen is de Cerberus.
Mijn drie koppen en ik
Er is een probleem waar ik elke keer weer mee kamp. Aangezien ik drie koppen heb en maar twee voorpoten is er altijd wel een kop dat op de grond moet rusten en de grond is altijd zo koud en kil. Meestal is mijn middelste kop de dupe daarvan, zo ook nu. Ik heb geen besef meer van dagen, want hier komt geen zon. Hier is het altijd donker, aan de poort van de Onderwereld. Veel keuze heb ik niet, ik ben gedwongen om hier te zijn. Elke keer word ik niet begrepen, zien mensen mij als een monster, niemand verstaat mij. Behalve één soort. Dwaalnimfen. Ze nemen de moeite om naar me te blijven kijken, mij in mijn ogen te kijken. Er rust een vloek op me, die vloek luidt: Hij, die probeert zich tegen ons te keren, zal als een monster gezien en behandelt worden. Natuurlijk heb ik me verzet, en zo geschiedde het. Telkens als ik mensen mijn verhaal probeer te vertellen begin ik onbedaarlijk te grommen. Niemand die het snapt, niemand die het wil snappen. Behalve mijn redders in nood die wel de moeite neem en daar ben ik ze eeuwig dankbaar voor.
Er komt een geluid mijn oren binnen en ik til mijn koppen op. Er komt een mens aan die het dodenrijk in wil. Ik kom overeind staan waardoor ik boven het mens uittoren. Het is een meisje, nog niet zo heel oud. Jong gestorven, ik vraag me af waarom. Even kijk ik om me heen, is er een dwaalnimf in de buurt? Maar zoals altijd komt er niet wat ik hoop. Het meisje lijkt angstig, begrijpelijk. Wanneer je jong bent heb je helemaal geen voorbereiding gehad op het leven na de dood. Ze weet nergens van, onschuldig als een paardenbloem. Langzaam ga ik opzij voor haar zodat ze het Rijk kan betreden. Mijn koppen wend ik af, ik wil de angstige blik in haar ogen niet zien. Niet alleen een angst voor de dood, maar ook voor mij. Geen enkel mens wil mijn begrijpen, ik ben een monster. Ze passeert me en ook zij is weer een verloren kans. Maar zo gaat het al die tijd al, zo lang als ik hier gevangen ben. In het lichaam van een driekoppige hond met een slangenstaart. Ondanks dat ik geen besef van dagen meer heb, heb ik wel een besef van mijn omgeving. Die verandert nooit, maar als je al zo lang onsterfelijk bent doe je niet veel anders dan rusten, mensen laten passeren en je koppen afwenden. Ik schaam me tot in het diepst van mijn botten voor wat ik ben. Niet alleen anderen vinden mij een monster, ikzelf ook.
'Mijn jongen toch,' hoor ik de heldere stem van een dwaalnimf spreken.
Mijn ogen schieten in de richting van het geluid. Waar verstopt ze zich? Ze hebben de gewoonte om zich heel snel te bewegen waardoor ik het niet kan volgen.
'Hier zo,' zegt ze vlug, 'achter je.'
Maar ik weet dat zodra ik omkijk ze toch al weer weg zal zijn. Mijn menselijke ogen sluit ik en concentreer me. Precies op het moment dat ze weer iets gaat zeggen open ik mijn ogen en kijk haar strak aan. Ze blijft staan.
'Je hebt me gevonden,' zegt ze vrolijk lachend.
Zij heeft niets te vrezen voor mij, zij is van het soort dat in mijn ogen kijkt. Ze ziet mijn jaren erin gegriefd staan waarin ik hier al ben. Alle jaren zijn hetzelfde. Tenminste, ik neem aan dat ik hier al jaren ben. Wellicht eeuwen? Misschien dat de dwaalnimf het weet.
'Wat is er mijn kind?' Vraagt ze aan me met haar stem die naar belletjes klinkt.
Ik ga liggen met een kop op mijn linkerpoot, een kop op mijn rechterpoot en een kop op de grond. Ziet ze mijn verlangen dan niet? Het verlangen om begrepen te worden, zelf dingen te kunnen begrijpen, niet angstig aan te worden gekeken en bovenal verlost worden van deze akelige plek waar nooit een einde aan lijkt te komen hoe ver je ook tuurt!
Een zucht verlaat mijn monden en ik sluit mijn ogen. Natuurlijk ziet ze het niet, hoewel ze wel ziet dat er iets mis is. Dat is voor iedereen mogelijk die in mijn ogen durft te kijken. Maar slechts dwaalnimfen durven dat, zij hebben niets te vrezen behalve henzelf. Wanneer ik mijn ogen open is ze verdwenen, waarheen? Ik kom overeind en kijk elke kant op met mijn koppen. Nergens is ze nog te bekennen. Ik zou dolgraag met haar meegegaan zijn, weg van hier. Maar nog nooit heb ik een uitgang gevonden, want nog nooit ben ik van mijn plaats afgekomen. Zodra ik ook maar de intentie heb om weg te gaan heb ik geen controle meer over mijn lichaam. Ik slik weer een keer en ga terug liggen. Rillingen trekken door mijn lijf en een zacht gejank komt uit mijn bekken. Ik ben eenzaam, de dwaalnimfen komen niet vaak en nooit op de momenten dat ik het wil. Een geluid doet me gelijk stoppen met gepeins en ik kom overeind. Er is een indringer. Dit komt ook weleens voor, mensen die de Onderwereld in willen om geliefden terug te halen. Mijn drie paar ogen staan op scherp en zie de indringer komen aan lopen. Het is een jongen, niet zo oud. Hij nadert en ik grom zachtjes en laat mijn tanden zien. Hij lijkt op het meisje wat daarstraks voorbij is gekomen. Zou het een tweeling zijn? Ik zie de droevige blik in zijn ogen en wil mezelf inhouden. Maar ik word gedwongen om een monster te zijn. Mijn ogen worden rood en kijken naar de jongen. Grommen verlaten mijn bekken en de jongen is doodsbang. Zijn we dat niet allebei? Bang voor mij. De jongen vlucht en moet tot zijn verdriet het meisje achterlaten. Langzaam word ik weer mezelf. Of mijn niet grommende zelf tenminste. Mijn echte ik zal ik nooit meer woorden.
Zou er iemand ooit komen om mij te halen? Of een poging er doen tot? Ik geloof het niet, ik heb mijn familie voorbij zien komen om naar de Onderwereld te gaan. Zij hebben elkaar weerzien in het Dodenrijk. Mijn plaats is voor het Dodenrijk, daar zal ik altijd moeten blijven. Want de vloek luidt: Hij, die probeert zich tegen ons te keren, zal als een monster gezien en behandelt worden.
Er zijn nog geen reacties.