Opdracht 1, Remember. You're mine...
Ik heb verhaaltje 2 genomen.
Mijn hart bonsde in mijn keel. Het geluid, het geluid kwam steeds dichterbij. Krassende nagels langs de muren, kruipende insecten over de vloeren, verzuchtende stappen op de trap. Verstijfd staarde ik naar mijn kamerdeur, mijn deken in mijn handen geklemd. Het zweet stond me op de rug en op het voorhoofd. Het krakende geluid van de deur die openging; ik gilde.
Het monster rees op uit de schaduwen. Het monster uit mijn dromen, uit mijn ergste nachtmerries. Een grote gestalte, bedekt met grijs slijm. Geen benen, enkel slierten die vlak boven de grond wapperden in een onzichtbare wind. Tentakels met grote klauwachtige vingers aan de uiteinden verschenen vanuit het gebochelde lichaam en strekten zich naar me uit. De vuile, gescheurde nagels kromden zich om me vast te grijpen. Donkere slierten rook stegen op vanuit de gapende mond en samen met de gestalte kwamen de schaduwen binnen. Het vrolijke paarse behang vertrok tot een grauwe,grijze kleur, vochtplekken en scheuren verschenen op het plafond. Het ongedierte kroop tevoorschijn uit kieren en vanonder de deuropening. Buiten verduisterde de lucht tot een donkere, angstaanjagende kleur en een ijzingwekkende kilte sloop naar binnen. Doodsbang staarde ik in de zwarte, levenloze ogen van het afstotelijke wezen en ik voelde hoe het me naar binnen zoog, hoe het mijn ziel losrukte uit mijn lichaam en me naar binnen trok. Naar binnen, de eenzame, eeuwige ruimte in, waar de zielen van slachtoffers tot in de eeuwigheid zouden voortleven, nooit meer aangeraakt door de tand des tijds. Verdoemd tot een leven tussen verschrikkingen en angsten, zonder ook maar iemand om je te steunen.
Ik opende mijn ogen en voelde meteen dat een verschrikkelijke kou zich van mijn lichaam meester had gemaakt. Ik lag in een ongemakkelijke houding op een harde ondergrond. Boven mijn hoofd liep een gewelfd plafond waar spinnen aan hun draden hingen te wachten op een ongelukkige prooi. Ik draaide mijn hoofd en zag hoe een lange, schemerige ruimte zich voor me uitstrekte. De uiteinden verdwenen in de duisternis en ik zag donkere schimmen bewegen aan de randen. Her en der lagen grote plassen met een zwarte vloeistof. De muren waren niet te zien. Langzaam stond ik op en streek mijn haren uit mijn gezicht. Geschokt staarde ik naar mijn hand. De huid had een blauw-witte kleur gekregen en toen ik er voorzichtig overheen streek voelde ik dat hij zo hard was als steen, maar zo koud dat het wel ijs leek. Hoewel de huid er zacht uitzag voelde het een beetje ruw aan onder mijn vingertoppen. Daar waar mijn vingers de huid aanraakten was een zachte tinteling voelbaar en ik streek zachtjes over mijn gezicht. Steenkoud, net als de rest van mijn lichaam. Ik zette een aantal passen naar voren. De echo van de galmende stappen weerkaatste door de hoge ruimte. Een zachte fluistering bereikte mijn oren en ik zag de schimmen in mijn ooghoeken schichtig bewegen. Mijn oog viel op de zwarte plas naast me. De vloeistof was dik en pulseerde een beetje. Huiverend keek ik ernaar. Ik zag mijn eigen gezicht er in weerspiegeld: mijn zwarte haren waren samengeklit en mijn wangen ingevallen. Mijn blauwe ogen hadden een dofrode kleur gekregen en de pupil was verdwenen. Ik probeerde iets te zeggen om mijn afgrijzen te tonen, maar merkte dat het enige wat ik uit kon brengen een rasperige zucht was. Ik sloeg verschrikt mijn handen voor mijn mond en probeerde het nogmaals.
Niets. Enkel schorre geluiden wilden over mijn lippen komen en ik gaf het praten op. Langzaam liep ik op de figuren in de schaduw af, maar hoe ver ik ook liep, ze leken niet dichterbij te komen. Een naargeestige stemming hing in de kamer en dreigde me te verstikken. Ik wilde contact maken met iemand, met wie dan ook, al was het alleen maar om niet zo eenzaam te hoeven zijn. De angst kneep mijn ingewanden samen en bedroefd viel ik op mijn knieën. Was ik nou echt veroordeeld tot een eeuwig leven in deze oneindige ruimte, met alleen de schimmen in de verte om me gezelschap te houden? Tranen maakten mijn wangen nat en moedeloosheid nam bezit van me. Ik rolde mezelf tot een klein balletje en snikte luid, het klonk schor, net als de woorden die ik had geprobeerd te zeggen. De geluiden werden versterkt en even later kwamen ze overal vandaan teruggekaatst; ik sloot mijn ogen, sloeg mijn handen voor mijn oren en bleef stil liggen tot het ophield.
Zachte geluiden om me heen deden me verstijven van angst. Geschuifel van voeten, gefluisterde woorden, moeizame ademhalingen. Bij de eerste tekenen van leven van mijn kant verstomden de geluiden en ik opende langzaam mijn ogen. In een kring om me heen stonden figuren. Ze zagen er allemaal ongeveer hetzelfde uit; hetzelfde als ik. Een blauw-witte huid, ingevallen wangen en rode ogen waarin de pupillen ontbraken. Ogen die allemaal naar mij staarden. In al die ogen was maar één ding te lezen: Hoop.
Ik kwam langzaam overeind, een fluistering ging door de groep en een aantal personen deed een paar passen achteruit. Ik liet mijn ogen langs de gevormde kring glijden. Een doodse stilte was neergedaald over de ruimte. Toen stapte er iemand naar voren, het was een kleine figuur; een jongetje, hoogstens tien jaar oud. Hij strekte zijn handje naar me uit en hoewel er moeilijk iets te lezen viel in de lege ogen was er toch iets van verdriet te bespeuren. Zijn mond opende zich, maar er kwam geen geluid uit. Ik probeerde zijn kleine handje vast te pakken, maar een onzichtbare kracht liet me hem niet aanraken. Verbaasd stapte ik achteruit. Een licht briesje speelde met mijn haar. Ik zocht er niets achter totdat ik paniek zag verschijnen op de gezichten van de mensen. Het briesje zwol aan tot een harde wind en mijn haren zwiepten in mijn gezicht. De groep mensen werd uit elkaar geblazen en verdween in de zwarte schaduwen. Het jongetje voor me verdween als laatste, zijn gezicht vertrokken, zijn mond vormde woorden die weg werden geblazen in de wind: ‘Help ons...’
Toen was ik alleen. Alleen met de stilte, de stilte na de storm. Letterlijk. Aanvankelijk gebeurde er niets. Ik stond daar maar te staan. Denkend aan wat er net was gebeurt. Tot opeens iets de ruimte verduisterde. Ik wist niet hoe ik het anders zou moeten omschrijven. Het was een kracht die me op mijn knieën dwong. Het wrong zich in mijn hoofd en nam bezit van me. Net als toen ik het monster in was gezogen. Een stem weerklonk, niet alleen in de ruimte, ook in mijn hoofd. Een allesoverheersende stem, met een onverbiddelijke toon sprak tot me.
En ik onthield het. Elke dag van mijn verdere bestaan bleven die woorden in mijn hoofd rondspoken. Ik was een schim, een schim van mijn vroegere bestaan. Eeuwig zwierf ik rond met de anderen. Altijd in de schaduwen, nooit gezien. Tot op een dag, een stille figuur lag op de grond. Zijn ogen gesloten. Iedereen keek en ik voelde iets wat ik nooit eerder had gevoeld in dit barre oord. Hoop
Er zijn nog geen reacties.