Wow
Ik schrik op uit mijn gedachten als een klein jongetje door de gang rent, en zwaait.
“Dag Huck! Veel plezier met het spelletje!” roept hij. Even voel ik een klap van medelijden, maar weet al snel dat het ook beter is zo. Hij snapt het gelukkig nog niet. Ik voel me even gelukkig van de onschuld van het kleine jongetje, dat waarschijnlijk Hucks broertje is. Twee oudere mensen, waarschijnlijk zijn ouders, lopen achter het huppelende jongetje aan. De vrouw huilt zachtjes, en de man probeert haar te troosten. Het lukt hem niet echt, hij is zelf ook te verdrietig. Zij weten wél hoe het zit, zij weten dat hun zoon kleine kans maakt om de Arena uit te komen. Ik vraag me af hoe klein die kans is, want ik geloof best dat Huck kan winnen. Hij is groot en sterk, en bovendien ontzettend gespierd. Maar er zijn nog 23 andere tributen, en die moet je allemaal zien te overwinnen.
Dan komt Tule binnen, en ik lach naar haar. Sinds ze met die zalf voor mijn zusje kwam is ze als een tweede moeder geworden, en ondanks haar rare uiterlijk vindt ik haar ontzettend lief.
“Kom je mee?” Alleen die stem, die was toch echt beter toen ze fluisterde. Ik liep mee, naar een soort auto. Onderweg vroeg ik nog een aantal dingen.
“Dat accent, is dat echt of doe je dat express?” vroeg ik, zo belangstellend mogelijk. Ik wilde niet beschuldigend klinken, of gemeen. Blijkbaar lukte mijn belangstelling, want ze vertrouwde mij een Capitoolgeheimpje toe, zoals zij dat noemde.
“Nee, dat doe ik hartstikke express,” zei ze zachtjes, met een normale stem. “Je wil niet weten hoe raar je anders wordt aangekeken in het Capitool. Ik doe het nou al zo lang dat als ik praat ik automatisch met dat accent praat. Maar als wij met z’n tweeën zijn wil ik best normaal praten als je dat fijner vindt, heeft mijn stem ook wat ontspanning.” Ik knikte. Deze stem was heel wat beter, hij deed tenminste geen pijn aan je oren. We waren bij de auto, tenminste, een rijdend ding op wielen aangedreven door een motor. Ik had in het geschiedenisboek hele andere auto’s gezien, die er veel moderner uitzagen. Maar ik mocht niet klagen, want ik was nog nooit met een auto geweest. En het was een jaar na de opstand, dus alles was net weer een beetje opgebouwd. Ze hadden hier net een beetje uitgevogeld hoe je auto’s moest maken, en het ging sneller dan lopen. We stapten in, en gingen op weg.
“Waar gaan we eigenlijk heen?” vroeg ik. “Ik bedoel, rijden we rechtstreeks naar het Capitool?” Want dat leek me niet. De auto ging niet veel harder dan 50 kilometer per uur, en het Capitool was toch zeker meer dan 300 kilometer vanaf hier. Dan zouden we 6 uur onderweg zijn!
“Nee, we rijden naar het station van 7. Daar staat een trein op ons te wachten,” vertelde Tule. Ik knikte. Dat ging nou ook niet echt snel. De enige treinen die we hier in 7 hadden waren een aantal goederenwagons. En die gingen echt enorm langzaam. Ze vervoerden de bomen en het kant-en-klare hout en papier. Die dingen waren vaak een dag onderweg om heen en terug te komen.
Al na een kwartier reden we het station binnen. Ik dacht altijd dat het station veel verder weg was, maar dat was dus niet zo. Ik keek het station rond.
“Perron 5,” zei Tule. Dat perron lag het verst weg vanaf de ingang, en was tevens ook het laatste station dat we hadden. Daar werd het papier vervoerd, dat was het lichtst en makkelijk te dragen. We liepen er heen, en daar stond de trein op ons te wachten. Een glimlachje kroop om Tule’s lippen, en ik keek naar de trein. Mijn mond viel open van verbazing.
Reageer (1)