Ik zit thuis. Op de bank met een kopje thee. Hoopverlangend naar de buitenwereld. Ik mocht niet meer naar buiten sinds die wezens zijn verschenen in ons dorp. Ze lijken ons hele dorp in hun macht te hebben. Niemand kan meer naar buiten zonder vermoord te worden. Mijn grootste droom is toch wel naar buiten. Gewoon om even de buitenlucht in te ademen. In plaats van deze verstikking. Ik zat nu al 2 maanden binnen, eten hadden we niet. Het was een wonder dat we nog leefden, maar dat kwam omdat mijn vader van zijn vorige werk heel veel eten kreeg. En dat hadden we opgeslagen. Langzaam begint het eten op te raken. We kunnen nog wel gewoon drinken uit de kraan. Het is nog niet vergiftigd. Maar dat kan snel komen. Ik was nu alleen boven, mijn ouders zijn de kelder ingekropen. Ze komen alleen 's nachts naar boven. Ze zijn bang, bang dat ze ons huis inbreken. Eerst verboden ze mij ook om naar boven te gaan. Maar toch ging ik naar boven. De gordijnen laat ik gewoon open. Ik had nog nooit èèn van de wezens gezien die in ons dorp zitten. En eigenlijk wou ik ze wel zien, ik wou wel weten of ze ook echt zo aanstaanjagend zijn als men zegt. Ik stond op en liep naar het raam. Als ik hier stond kon ik zo over de straat heen kijken, het was er verlaten en stil. Nou goed, zo zag het eruit. In werkelijkheid was het wel anders. De lucht was lichtblauw en er was geen wolkje te zien. Hoe langer ik ernaar keek hoe liever ik naar buiten wou. Zo veel kwaat zal het toch niet kunnen? Even de achtertuin in? Èèn seconde maar? Ik besloot dat het geen kwaat kon. Langzaam loop ik naar de achterdeur om de deur naar de tuin open te doen.

Reageer (1)


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen