Inzending Opdracht 1 Merrow
not even in death
Het lijkt onwerkelijk nu ik hier zit. Alsof er niets gebeurd is en er niets heeft plaats gevonden. Toch voel ik ingehouden tranen achter mijn netvlies prikken en weet ik dat mijn ogen rooddoorlopen zijn door het vele huilen dat ik al heb gedaan. Toch zie ik het opgedroogde bloed aan mijn handen kleven en voel ik een pijnlijke slag in mijn hoofd die zich een ondoorgrondelijke weg naar buiten probeert te slaan via mijn schedel. Het zal dan ook niemand ontgaan dat ik radeloos wacht, zoals velen doen in een wachtkamer. De kille muren, het naargeestige wit dat zo herkenbaar is. Het staart mij troosteloos aan terwijl ik juist troosteloos voor me uitstaar. Ik voel hoe onbekende blikken komen en gaan, mensen die passeren zonder daadwerkelijk te zien dat ik er ben.
De schrijnende pijn wringt zich rond mijn ingewanden en mijn longen zijn door het meedogenloze verdriet van hun noodzakelijke zuurstof afgesneden. Ik heb het gevoel ieder moment te kunnen sterven. Het besef drukt mij echter op de feiten; ik ben al dood. Mijn verschijning is enkel nog maar een nuance van wat ooit is geweest, een fractie van iets wat nooit meer zal zijn.
‘Mevrouw Sterling,’ hoor ik plotseling. Het verdriet dat ik voel, valt in het niets wanneer ik haar zie. Ze is verteerd door de tijd, door de jaren die nooit zijn gepasseerd. Troosteloos sla ik mijn moeder gade en zie opnieuw hoe het onomkeerbare plaats vindt. Hoe het mes diep in de huid wegzinkt en hoe deze verticaal naar beneden wordt getrokken, zo de slagader onherstelbaar verwoestend. Nu het rationele mijn gevoelens overstemt, voel ik het berouw aan mijn binnenste vreten. Het zelfverwijt weerhoudt me ervan om verder te gaan, ondanks dat ik weet dat mijn plek niet langer hier is.
Mijn moeder stapt de noodlottige kamer binnen en ik kan niet anders dan haar volgen. De dood sluimert in het niets en ik zie hoe een meisje gevangen zit in een droom waaruit ze nooit zal ontwaken.
‘Kate, waarom heb je dit gedaan?’ vraagt mijn moeder gebroken, zo de ijzige stilte doorbrekend. Een gesmoorde snik volgt, terwijl ze zich op de rand van het bed vlijt en mijn hand hartverscheurend vastpakt. ‘Waarom toch?’
Ze weet dat ze geen antwoord zal krijgen en ik zie hoe het haar ziel versplintert. ‘Mam,’ fluister ik, ondanks dat ze me niet hoort. ‘Het spijt me zo.’
Ik wil mijn laatst gesproken woorden veranderen, maar dat is onmogelijk. Een afscheid is eenmalig en de mijne was vol van haat en verwijt. Waarom zie ik nu pas in dat ze om me geeft? Dat ze dat altijd al heeft gedaan?
‘Nadia?’ klinkt er opeens. Ik herken zijn stem uit duizenden en kijk op. Meteen tref ik de radeloosheid aan in het donkere blauw van zijn ogen. ‘Wat is er gebeurd?’ Hij kent het antwoord, maar stelt toch de wrede vraag uit ongeloof. Het is de waarheid die hij niet wilt aanvaarden waardoor ik de woede voel die in zijn binnenste huist. Hij is kwaad op mij, maar bovenal op zichzelf.
‘Mike, het is mijn schuld, niet de jouwe,’ fluister ik daarom zacht. Ik leg mijn hand op de zijne, ondanks dat ik weet dat ik hem nooit meer zal kunnen aanraken. Mijn adem stokt wanneer hij toch naar me opblikt. Hij ziet me echter niet en kijkt rakelings langs me heen omdat hij simpelweg niet naar mij kijkt.
‘Ik… ik heb haar gevonden… in de badkamer,’ weet mijn moeder over haar lippen te persen. Haar wangen zijn nat van de vele tranen die ze al aan mij verspilt heeft.
‘Maar het ging toch juist beter met haar?’ vraagt Michael vertwijfelt. Ik zie hoe mijn moeder machteloos haar schouders ophaalt.
‘Dat dacht ik ook,’ snikt ze.
‘Het is nooit gebeterd,’ zeg ik somber. Mijn uitgesproken woorden verblijven in het geluidloze. ‘Ik wilde gewoon niet dat jullie je zorgen maakten om mij...’
‘En nu?’ vraagt Michael moeizaam om een einde te maken aan de schrijnende stilte. Ik zie hoe mijn moeder ten einde raad haar schouders ophaalt.
‘Ik weet het niet,’ beantwoordt ze zijn vraag om vervolgens opnieuw in een onophoudelijk huilen uit te barsten. ‘Ik weet het gewoon echt niet, Mike.’ Ze schokschoudert en ik zie niet langer de hardvochtige vrouw die ik altijd heb gekend.
‘Mam…’ poog ik daarom, maar verder kom ik niet. Ze hoort immers niet wat ze niet kan horen en mijn uitgesproken woorden zullen haar dus niet bereiken. Deze zullen voor eeuwig aan dovemansoren gericht zijn waardoor ik enkel nog in stilzwijgen kan toekijken.
Waarom was ik in de veronderstelling dat opgeven ook maar een oplossing kon zijn? Het enige dat er nog rest is nog meer verdriet, zelfs nu ik mijn eigen leven genomen heb…
Er zijn nog geen reacties.