Inzending Opdracht 1 Rider
Langzaam voel ik de warme koffie door mijn slokdarm naar mijn maag glijden, terwijl mijn vingers aan de hoek van het dunne papier van de krant friemelen. Gefixeerd staren mijn ogen naar het voorpaginanieuws, niet beseffend dat mensen naar mij kijken. Blikken van zorg, medelijden.
Ik heb het allemaal nog niet zo door. Ik wíl het niet doorhebben. Het is alsof iemand de waarheid recht in mijn gezicht schreeuwt, maar ik hem niet wil horen en daarom mijn vingers in mijn oren heb gestoken. En de mensen die zich zorgen om mij maken? Die moeten zich niet zo aanstellen. Om mij hoeft echt niemand zich zorgen te maken. Ik red mij wel, dat heb ik altijd gedaan. Mijn benen hebben mij immers al tot hier gebracht en zullen het echt niet begeven doordat er iemand tegenaan trapt en mij neer probeert te halen. Ik ben steviger dan dat.
Ik klok het laatste restje koffie naar binnen en doe mijn best mij genoeg te concentreren om het stuk ook daadwerkelijk te lezen. Ik verslik mij echter al bij de eerste zin, terwijl de beelden over mijn netvlies glijden en alles weer even echt lijkt.
Zijn hand gleed over mijn wang, wat het vuil nog dieper in mijn wonden liet schuren. Een tweede traan rolde langs mijn neus naar beneden en vervuld door afschuw deed ik nog een poging om hem aan te kijken. Zijn gezicht was echter nog steeds verscholen in de schaduwen. Toch bleef ik kijken, wetend dat mijn blik hem pijn zou doen. Hij had het immers voor mij gedaan, zei hij, omdat hij van mij hield. Maar als hij echt van mij hield, dan had hij haar niet vermoord. Ik kon namelijk niet leven zonder haar.
'Je hebt haar vermoord.' Mijn schorre stem, beschuldigend en haatdragend, verbrak de stilte. Hij keerde zijn rug naar mij toe en zijn vettige krullen schudden heen en weer door het hevig nee-knikken van zijn hoofd, leugenaar. Ik kneep boos met mijn ogen en mijn mond opende zich als vanzelf om zijn schuld nogmaals in te wrijven. Ik werd alleen gelijk al afgekapt door zijn hand, die zich om mijn lippen sloot.
'Iedereen denkt dat het een ongeluk is. Je hebt geen bewijzen,' schreeuwde hij, gevolgd door een hoog krankzinnig gelach. Hij was echt helemaal de weg kwijt, gestoord en gevaarlijk, maar hij had wel gelijk; ik had geen bewijs. Bovendien zou ik hier ook niet zomaar wegkomen. Misschien zou ik hier zelfs wel sterven.
Trillend open ik mijn ogen. Ik merk dat ik van mijn stoel ben afgegleden en zit nu op de koude grond. Mensen staan rondom mij, terwijl ze door elkaar heen vragen of het wel gaat, of ze mij naar huis moeten brengen. Ik schud snel mijn hoofd en probeer op te staan, maar mijn knieën knikken zo erg, dat ik meteen weer neerval op de grond. Mijn tanden zetten zich in mijn lip. Ik wil niet zwak lijken, ik moet sterk zijn voor haar. Zij was immers ook altijd sterk voor mij. Wanneer ik verdrietig was, wanneer ik boos was. Ze is er altijd voor mij geweest en nu was ze er niet meer. Daarom moet ik sterk zijn. Ze zou het vreselijk vinden om mij zo te zien, op de grond en niet instaat om op te staan.
'Het gaat echt wel,' murmel ik, terwijl ik mij een vredig moment met haar voor de geest haal. Daar kan ik misschien kracht uitputten.
'Alexi, misschien moeten we ons toch maar gaan aankleden. Straks komt je broer nog binnen, omdat hij denkt dat we dood zijn of zo,' opperde ik uiteindelijk. Het was al bijna twaalf uur in de middag en de zon scheen door een spleet in de gordijnen de kamer binnen. Het was een geweldige nacht geweest en ik wist het nu zeker, ik hield van haar. Nooit had ik verwacht dat ik op deze manier van een meisje zou kunnen houden, maar het was toch echt zo.
Ik streek een kastanjebruine lok uit haar gezicht en keek haar liefkozend aan. Ze was zo prachtig. Haar haar glinsterde in het licht, alsof het van allemaal kleine diamantjes was gemaakt en haar ogen, zo diep blauw als dat ze waren. Misschien was het niet origineel en al te vaak gezegd, maar ik verdronk er gewoon in.
'Hmmm, maar ik wil mij niet aankleden Carls,' mompelde ze en ze sloeg haar armen om mij heen, zodat ik ook niet kon gaan. Ik drukte een kusje op haar neus en grinnikte zacht. Ze was ook zo eigenwijs en lui, maar dat maakte haar juist perfect en dat maakte dit moment ook zo perfect.
Het werkt niet. Ik voel mij niet beter en doe mijn best om de tranen die in mijn ogen opwellen weg te slikken. Hij heeft haar vermoord, hij heeft zijn eigen zusje vermoord en niemand geloofde het. Ondanks dat iedereen mij hoorde, kon hij nog steeds met zijn geheim blijven rondlopen, want niemand luisterde. "Het was een ongeluk, hij kon er niks aan doen," zei iedereen standaard tegen mij, maar het was geen ongeluk geweest.
Pas toen hij mij had ontvoert, begrepen de mensen het en nu biedt ook iedereen telkens zijn excuses aan. Ze hadden naar mij moeten luisteren en het speet ze heel erg dat ze dat niet gedaan hadden. Hun spijt draait alleen niks terug. Ik heb nog steeds de littekens en zij is nog steeds dood. Het enige wat nu beter is, is dat hij ook aan zijn eind is gekomen. De politie moest hem wel neerschieten om mij uit zijn klauwen te redden en dat is maar goed ook. Ik zou hem niet meer onder ogen kunnen komen, ik zou breken al weet ik niet zeker of ik niet al gebroken ben.
Reageer (1)
Mooooooooi! (ja, en natuurlijk harstikke zielig!)
1 decennium geleden