Inzending Opdracht 1 Seraphinite
Aantal woorden: 962
Walmen van hete lucht slaan van me af als ik onder de douche vandaan kom, binnen luttele seconden ben ik omgeven met de kou die de hitte van het water zojuist nog had weten tegen te houden. Terwijl kippenvel zich over mijn gehele lichaam vormt, sla ik vlug een handdoek om mijn tengere schouders.
Na mezelf te hebben afgedroogd en aangekleed, glijdt mijn blik naar de kleine spiegel in de hoek van de ruimte. Ik schrik van wat ik zie, grote wallen hebben zich onder mijn ogen gevestigd, mijn huid is dof en oogt vele malen ouder dan zeventien jaar. In mijn ogen weerspiegelt niet langer de vrolijke ziel die ooit wel zichtbaar was. Ik zucht onhoorbaar en sla mijn ogen neer, met een drukkend gevoel op mijn schouders loop ik naar mijn kamer en laat me daar op bed vallen.
“Lieverd,” zegt mijn moeder als ik de keuken binnen slenter, de bezorgdheid is duidelijk in haar stem te horen. Sinds het nieuws van de dokter afgelopen zaterdag doet ze alsof ik van glas ben, ik helemaal niets meer zelf kan. Ik doe alsof ik het niet hoor en ga zwijgend aan tafel zitten, mijn ontbijt langzaam naar binnen werkend. Ik hoor mijn moeder nog wat rommelen met de kastjes en vervolgens tegenover me aan tafel plaatsnemen. “Lieverd, je zult er toch een keer over moeten praten,” zegt ze.
Ik haal onverschillig mijn schouders op en houd mijn blik strak op de tafel gericht. Pas als ze mijn hand pakt, kijk ik naar haar op, tranen staan haar in de ooghoeken en een trieste glans ligt in haar blik. Ik haat het als ze zo naar me kijkt, het zorgt dat ik me nog machtelozer en hulpelozer voel dan dat ik al doe. Mijn blik werp ik op mijn hand die nog steeds in die van haar ligt, je ziet een duidelijk verschil in huidskleur. Ondanks haar Indonesische en mijn Nederlandse achtergrond leken onze huiden qua kleur en tint altijd erg op elkaar. Hier is nu niets meer van over, zoals ik gisteravond in de douche al constateerde, is mijn huid ver achteruit gegaan. Hij is helemaal bleek en het lijkt alsof het jaren van hevig roken is ondergaan. Ik slik zacht en trek mijn hand uit mijn moeder haar hand, de bevestiging is te confronterend.
Gejaagd sta ik op, waardoor mijn stoel omvalt en mijn mok die op de tafel stond, uiteen spat als deze de stenen keukenvloer raakt. Ik schrik enigszins van mijn zelf aangerichte ravage, maar herstel me vlug, pak uit de gangkast stoffer en blik en begin de scherven bijeen te vegen.
“Laat mij dat nou maar doen,” hoor ik vanachter me komen, duidelijk de stem van mijn oudere broer.
“Nee! Waarom doen jullie de hele tijd alsof ik niets meer zelf kan? Ik ben geen invalide! Ik kan dit prima zelf doen,” barst ik uit, de opgekropte woede en het verdriet vormen een waas voor mijn ogen. “dat die stomme dokter heeft gezegd dat ik nog maar een maand te leven heb, betekent niet dat ik opeens niets meer kan! Ik ben nog steeds dezelfde persoon!” Ik been de keuken uit, maar word aan mijn pols vastgegrepen voor ik de hal kan bereiken.
“Alsjeblieft, doe dit nou niet.” Smekend kijken de twee bruine ogen van mijn broer me aan.
“Wat? Wat moet ik niet doen?” vraag ik ijzig, proberend mijn gezicht zo mat mogelijk te houden, ondanks de woede en het verdriet die vanbinnen weer omhoog beginnen te borrelen.
“Alsof het je niets kan schelen, je alles wel alleen afkunt. Dat doe je altijd als er iets ergs gebeurt, je sluit jezelf volledig af van de buitenwereld en denkt dat niemand ziet dat het je wél wat doet. Het doet ons zoveel pijn je zo te zien, jezelf zo te zien pijnigen alleen maar om ons te beschermen.” Zijn woorden komen hard aan, we weten allebei dat het de onverbiddelijke waarheid is. Mijn ogen beginnen te prikken door het zout van de minuscule tranen die zich ontwikkelen en snel kijk ik weg, ze proberend weg te knipperen. Ik bijt hard op mijn onderlip en probeer mijn pols uit mijn broers ijzeren greep te rukken, dit echter zonder succes. “Eveline.” Door de combinatie van de zachte toon en de overduidelijke ongerustheid in zijn stem, wordt het me moeilijker nog gemaakt mijn masker op te houden.
“Laat me los,” fluister ik zacht, “alsjeblieft.” Bij het laatste kijk ik hem smekend naar begrip in de ogen. Hij kijkt bedroefd en bedrukt terug, zijn mond in die typische, treurige streep gedrukt, die hij altijd heeft als hij zich ongelukkig voelt of teleurgesteld is. Er verandert in slechts een halve seconde iets in zijn blik en voor ik het goed en wel door heb, word ik in een warme, stevige omhelzing getrokken. Zijn bekende, amberachtige geur dringt mijn neus binnen en doet mijn masker breken. Ik kan het niet langer tegenhouden en begin zacht te snikken. Ook mijn broer weet het niet langer te onderdrukken.
“Sorry,” mompel ik zacht als hij me voorzichtig loslaat, alsof ik van porselein gemaakt ben. Verward kijkt hij me aan, zijn wangen glimmen nog een beetje van de tranen. “Je shirt,” maak ik hem duidelijk en knik even richting sweater. Hij schiet in de lach en schudt even grinnikend zijn hoofd. Ik moet ook even lachen als tot me doordringt hoe bizar deze situatie eigenlijk is, maar dat vergaat me al snel als me weer duidelijk wordt waarom zijn shirt doordrenkt is met tranen. Eveneens mijn broer stopt prompt met lachen als hij mijn bedrukte gezicht ziet. “Het komt wel goed, we komen er samen uit.” De zelfverzekerdheid waarmee hij normaal spreekt, is ver te zoeken, desondanks knik ik klein. We kunnen slechts hopen op een wonder.
Reageer (1)
Omg, je hebt me gewoon aan het huilen gekregen! Dit is zoooo goeeeed!
1 decennium geleden