Hoofdstuk 13: Bezeten
Het rijtuig werd in de opslagplaats gezet.
Hoffelijk nam Ambrosius de mantel van de Vrouwe aan.
Ergens, diep in het hart van het kasteel, weerklonk melancholische muziek.
Triest, en toch zo mooi.
Zwijgend ging Ambrosius de Vrouwe voor, naar de overdadig mooie zitruimte.
De haard brandde en verspreidde een prettige warmte.
Aan de muur hing een groot schilderij van een man die sprekend op Ambrosius leek, maar het was zijn vader. Dat was overduidelijk.
‘Neem plaats.’
De woorden werden niet uitgesproken maar trilden wel in de lucht.
Ambrosius’ ogen keken haar aan.
Ze keken door haar heen.
Zag de Vrouwe daar een glimp van liefde?
Hoffelijk nam Ambrosius de mantel van de Vrouwe aan.
Ergens, diep in het hart van het kasteel, weerklonk melancholische muziek.
Triest, en toch zo mooi.
Zwijgend ging Ambrosius de Vrouwe voor, naar de overdadig mooie zitruimte.
De haard brandde en verspreidde een prettige warmte.
Aan de muur hing een groot schilderij van een man die sprekend op Ambrosius leek, maar het was zijn vader. Dat was overduidelijk.
‘Neem plaats.’
De woorden werden niet uitgesproken maar trilden wel in de lucht.
Ambrosius’ ogen keken haar aan.
Ze keken door haar heen.
Zag de Vrouwe daar een glimp van liefde?
Reageer (2)
Prachtig
1 decennium geledeno 3 o Misschien niet zo zielloos als ik had gedacht, het heeft wel iets om eerlijk te zijn, die Ambrosius.
1 decennium geleden