Proloog. {Een stukje Hemel}
Het is een koude November morgen als ik, Stella Johnson, van mijn fiets word gereden door een Londense taxi. Ik weet dan niet dat iemand anders op het zelfde moment ook vergaat van pijn. En die persoon is er erger aan toe dan dat ik ben.
'Meiske, meiske!' Iemand geeft me klappen in mijn gezicht. Ik kom bij bewust zijn, en realiseer me dat ik op het asfalt lig. Mijn fiets ligt zeker vijftien meter verderop. Ik kijk in de ogen van een bezorgde man die me in de verste verten niet bekend voor komt.
'Ze is bij.' roept een andere man, die veel weg heeft van een ambulancebroeder. Wat er verder die morgen gebeurt kan ik me niet herinneren. Wat ik wel nog weet, is dat ik het koud had. Zo koud dat ik niet eens voelde dat ik zwaar gewond was. Ik hoorde de stemmen. Stemmen die probeerden om mij bij bewustzijn te brengen. Stemmen die alsmaar zachter klonken. Stemmen die speculeerden over hoe het met me af zou lopen.
Er zijn nog geen reacties.