#011
Drie dagen later mocht ik eindelijk naar huis. Er was een heel gedoe gaande. Eerst duurde het nog een kwartier voordat ze me eindelijk een joggingbroek en een shirtje aankregen, en daarna moest ik in de rolstoel.
Eenmaal in de rolstoel werd ik langzaam naar de uitgang van het hospitaal gereden. Daar stond Marcel te wachten.
“Zo, eindelijk naar huis,” zei hij vriendelijk.
“Gelukkig wel,” beaamde ik.
“Ik moet je er helaas wel aan herinneren dat je twee keer per week terug moet komen voor controle,” waarschuwde Marcel. “Elke dinsdag en donderdag om vier uur. Gewoon een afspraak met mij, dus je hoeft niet naar iemand te vragen bij de balie.”
“Dank je wel voor alles, Marcel,” zei mijn moeder hartelijk.
“Het zit wel goed,” zei Marcel. “En nu hop, naar huis!”
We lachten even en mijn moeder reed me naar buiten. “Vrijheid!” schreeuwde ik vrolijk.
Er werd op mijn slaapkamerdeur geklopt. Luke stak zijn hoofd om de hoek. “Mag ik binnenkomen?”
“Natuurlijk!” antwoordde ik. Ik legde mijn schetsen weg en klopt op het bed. “Ga zitten.”
Luke opende de deur verder en kwam naar binnen. “Hoe gaat het met je?” Hij nam plaats naast mij.
Ik haalde mijn schouders op. “Wel goed. Mijn been klopt een beetje.” Ik wees naar het gips, waar inmiddels al een paar namen op geschreven stonden.
“Mag ik?” vroeg Luke. Hij had een benzinestift in zijn hand.
“Heel graag, juist,” grijnsde ik. “Ik vroeg me al af wanneer je het zou vragen.”
Luke grinnikte en schreef zijn naam in zwierige letters op het gips. Hij had een mooi handschrift voor een jongen.
“Wat kwam je eigenlijk doen?” vroeg ik. “Niet dat ik het erg vind,” voegde ik er haastig aan toe.
Luke lachte weer. “Ik kwam even kijken of alles goed was gegaan bij de ‘verhuizing’.”
“Nou, best wel, zoals je ziet.” Er hing een vrolijke en gezellige sfeer, en dat vond ik fijn. In de drie dagen dat ik in het ziekenhuis lag, waren Luke en ik dikke vrienden geworden.
“Gelukkig maar,” zei Luke. We waren even stil.
“Weet je,” zei ik opeens, “ik ben ergens wel blij dat ik dat ongeluk heb gehad. Anders waren wij misschien niet zulke vrienden geworden als we nu zijn.”
Luke dacht even na. “Ja,” zei hij toen, “als je het zo bekijkt ben ik ook blij dat je dat ongeluk hebt gehad.” Hij legde een arm om mijn schouder en trok me tegen zich aan. Het was behaaglijk, en deed me denken aan vroeger, toen Matt dat ook nog deed. Op een gegeven moment was hij er mee gestopt, en ik wist niet waarom. Pas nu besefte ik dat ik dat jammer vond.
“Maar ik weet nog niet zoveel van je,” onderbrak Luke mijn gedachten.
“Dat komt nog wel,” glimlachte ik. Toen stak ik mijn hand naar hem uit. “Duimgevecht?”
“Tuurlijk,” zei Luke, een beetje van zijn stuk gebracht omdat ik opeens het onderwerp veranderde. We grepen elkaars handen en onze duimen begonnen om elkaar heen te draaien, pogend om de ander naar beneden te duwen.
“Ik ontwerp kleding,” zei ik opeens.
“Ik schilder,” zei Luke. We keken elkaar even aan en grijnsden.
“Mijn bijnaam is Ariël, en daar heb ik echt een hekel aan,” ging ik verder.
“Ik word heel vaak Lucky Luke genoemd, dat is echt irritant,” vertelde Luke.
“Ik heb mijn haar niet rood geverfd, het is van nature deze kleur.”
“Ik studeer aan de Kunst Academie.”
“Ik wil zo snel mogelijk uit dit huis weg.”
“Ik ben al uit huis,” zei Luke met iets van kinderlijke trots.
“Serieus?” vroeg ik ongelovig. Ik hield mijn duim stil.
“Hebbes!” riep Luke, en hij duwde mijn duim tegen mijn hand. Ik pruilde even.
“Maar ja, inderdaad. Mijn ouders wonen vijftig kilometer verderop, dus ik vond het wel zo handig om een appartement te huren.” Luke haalde zijn schouders op.
“Cool,” zei ik. Ik wist niets beters te zeggen. Luke lachte.
Reageer (1)
Awesome.
1 decennium geleden