Het was een warme zomerdag in het oude Egypte. Babu en zijn broer Azibo sjokten achter de rest van de menigte aan. De zon brandde fel op hun ontblote schouders. Ze droegen slechts een crèmekleurige lap stof rond hun middel. Het zweet liep hen op het voorhoofd, maar ze trokken zich er niets van aan. Het zand voelde bloedheet onder hun voeten, en iedere stap kostte flink wat moeite. Ze moesten wel. Ze hadden geen keus. De farao had iedere mannelijke burger tussen de zestien en 65 jaar verplicht mee te werken aan een 'groots monument'. Een piramide. Het was al duister tegen de tijd dat de mannen eindelijk allemaal op de plek gearriveerd waren. De leider van de groep bekeek de sterren aandachtig. Hij kneep zijn wenkbrauwen samen, en vervolgens riep hij naar zijn volgelingen waar het westen was. Opnieuw marcheerden Babu en Azibo achter hun leider aan. Midden in de woestijn stopten ze. De leider gebaarde dat ze moesten buigen, en Babu en Azibo gehoorzaamden. Ze wisten niet beter. Hun leider verdeelde de taken en iedereen nam zijn positie in. Ze zouden beginnen aan de kalkstenen ondergrond. Hoe groot de piramide moest worden, was al van tevoren berekend, en de funderingen waren ook al grotendeels afgewerkt. Babu en Azibo hadden de taak gekregen de stenen uit te houwen. Anderen moesten vervolgens die stenen naar de bouwplaats sjouwen, en enkelingen hadden de taak gekregen de steen op de juiste plek te brengen. Het was dagenlang werk, en het was zeer vermoeiend onder de warme stralen van de zon. Toch bleven Babu en Azibo hard doorwerken. Er was geen enkel moment dat ze stopten, en hun werktuigen aan de kant legden. Ze gingen door tot het uiterste. Af en toe namen ze wel een korte pauze om te eten en eventueel hun blaas te legen. Natuurlijk sliepen ze ook, maar dit was maar een korte zes uur. Daarna gingen ze weer op weg naar hun werkplek, waar ze weer precies hetzelfde deden als de dag ervoor. Het was een routine die ze zich hadden aangewend. Nooit zou het veranderen, totdat de piramide af was. Tenminste, dat dachten ze, maar niets was minder waar. Op een dag werden de gebroeders gescheiden. Azibo kreeg de opdracht de stenen naar de bouwplaats te sjouwen, in plaats van het uithouwen van de stenen. Dit was voor het eerst dat ze weer gescheiden waren in twintig jaar. De broers waren als twee handen op één buik, en konden zich geen leven zonder elkaar voorstellen. Het feit dat Babu niet langer op zijn jongere broertje kon letten, deed hem dan ook leed. Hij bracht zijn dagen nu alleen door. Hij sprak wel af en toe met zijn lotgenoten, maar de tijd streek toch minder snel voorbij dan als hij met zijn broertje sprak. Azibo wist altijd overal een positieve draai aan te geven, en kon ieder dramatisch verhaal tot een ironische anekdote omtoveren. Hoe hij het deed, was Babu een raadsel, maar alles was plezierig met Azibo in de buurt. Voor Azibo zelf, was deze scheiding net zo'n tegenslag. Hij had nu niemand meer om een leuk gesprek mee te voeren, en de Egyptenaren waar hij dat wel mee kon, praatten al zijn grappen en verhalen naar beneden. Ze stonden allemaal zo negatief in het leven. Het gesjouw van de stenen was dan ook nog eens veel zwaarder werk dan het uithouwen van de stenen. Azibo tilde het vierkante blok op drie boomstammen, en klemde het touw stevig in zijn handen. Samen met nog vijf anderen trok hij het blok vooruit. Hij wierp nog een laatste blik op zijn broer, die met een triest gezicht verderging met zijn werk. Dagen gingen voorbij, en het was zowel voor Babu, als voor Azibo een moeilijke periode. Het gevoel van eenzaamheid werd met de dag sterker. Zonder hun broer aan hun zijde, voelden ze zich nutteloos. Dat gevoel werd voor Babu nog sterker toen hij via via te horen kreeg dat zijn jongere, maar sterkere broertje overleden was. Terwijl Azibo de berg op sjouwde met een groot blok achter zich aan, had hij de dood recht in de ogen gekeken. De slaven voor hem hadden de touwen losgelaten, waardoor het blok terug rolde en Azibo plette tussen de stenen in. Waarom ze het blok precies losgelaten hadden, was nog steeds een raadsel, maar Babu was ervan overtuigd dat ze het bewust hadden gedaan. Daarom wilde hij wraak nemen. Hij had precies te horen gekregen wie het hadden gedaan, en hij hal al een plan bedacht ze terug te pakken. Eerst zou hij zo hard zijn best gaan doen, dat ze hem wel moesten promoveren. Er gingen heel wat maanden voorbij voordat dit eindelijk gebeurde. Hij mocht nu met de sterkere mannen meesjouwen. Het was zwaar, maar Babu had het ervoor over. Op een dag zorgde hij ervoor dat de 'daders' achter hem liepen. Toen hij helemaal boven aan de woestijnberg was, had hij het touw losgelaten. Het blok kwam scheef op de boomstammen te liggen, en trok zo de Egyptenaren die de touwen nog steeds vast hadden, plat op de grond. De boomstammen rolden naar achter, en zo dus ook de steen. De trekkers schuurden over het zand, terwijl ze angstig om hulp schreeuwden. Niemand die iets deed. Ook Babu niet. Hij keek alleen maar toe of zijn plan werkte. Hij had niet nagedacht over de gevolgen. Hij zag hoe de 'daders' hun ogen groot van angst werden, en hoe sommigen nog een poging deden om weg te komen. Ze werden alle zes geplet door het blok en het bloed spatte in het rond. Babu had toegekeken hoe het gebeurde, toen hij een hand op zijn schouder voelde rusten. Hij draaide zich met een grote grijns om, en keek zijn leider recht in de ogen aan. Toen verdween die grijns echter. Hij besefte zich nu pas wat hij had gedaan. Hij had dienaars van de farao vermoord, en nu zou hij zelf ook een straf moeten ondergaan. De doodstraf, waarschijnlijk op de meest pijnlijke manier om gedood te worden. Babu voelde hoe hij bij zijn bovenarmen gegrepen werd en meegesleurd achter de grote leider aan. Hij sloot zijn ogen en ademde diep in. Het maakte toch niet meer uit. Hij had zijn doel bereikt, en wraak genomen op de moordenaars van zijn broer. Het maakte niet meer uit of hij nu stierf, zijn broer leefde niet meer. Zijn broer was zijn álles. Wat was hij zonder Azibo naast zijn zijde? Een zee zonder water; een woestijn zonder zand; een jager zonder speer. Hij voelde zich niets meer waard. Hij werd tegen een stenen muur aan gedrukt, en hij voelde zijn hoofd bonken. Even opende hij zijn ogen, en keek in de diepbruine ogen van een van de slaven, waar hij eerst nog terzijde had gewerkt. Hij trok een pijnlijk gezicht, alsof hij dit helemaal niet wilde doen. Hij drukte Babu wat steviger tegen de muur aan, en pijnscheuten schoten door Babu's rug. Langzaam begon hij te bloeden. Hij klemde zijn kiezen op elkaar. De slaaf stapte opzij en hield Babu nog steeds beet bij zijn pols. De leider haalde zijn arm omhoog, en in zijn hand had hij een steen. Babu sloot zijn ogen weer. De leider zwaaide zijn arm naar achter en gooide de steen richting Babu. De steen raakte zijn voorhoofd. Een andere steen die hij gooide raakte zijn rechterborst, en de derde en laatste steen die hij gooide raakte Babu's neusbrug. De slaven lieten Babu los, en zijn lichaam schuurde langs de muur terwijl hij levenloos op de grond viel.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen