Chapter Two
Het eerste gedeelte van de stad heb ik een beetje gezien vanuit de tuin, het is een rijk gedeelte. Van tante Isabella mogen hier de gordijnen open, dus heel gevaarlijk zal het er wel niet zijn. Het is op zich best mooi, maar niet waar ik zou willen wonen.
'Hier wonen alleen mensen van zuiver bloed, en eventueel halfbloed,' zegt tante Isabella.
Ik vind het systeem van bloedstatus nog steeds vaag, en houd me bij wat mijn moeder me verteld heeft; dat het niet bestaat. Ik kijk uit het raam, en zie ineens dat er overal mensen, rijke mensen staan, langs de weg.
'Zwaaien,' zegt tante Isabella.
Ik kijk naar de mensen, en zwaai een beetje, niet te overdreven. Ik wil niet de stomme zwaaiende prinses zijn die denkt dat ze oh zo geweldig is, want dat ben ik niet. De mensen zwaaien terug, en buigen. Ik heb meer zin om het zogenaamd gevaarlijke deel van de stad te zien. Ik vraag me af wat daar gevaarlijk is, ik heb toverlessen gehad en kan me prima verdedigen. Ik begrijp dus niet waarom ik het niet aan zou kunnen. De koets gaat verder, en er komt een stuk wat er minder rijk uitziet, maar desondanks nog best wel rijk. Ook daar staan mensen, die ook minder dure kleding aanhebben, maar er nog steeds wel redelijk rijk uitzien.
Ik zwaai naar de mensen, maar niet super enthousiast. De mensen zwaaien terug, net als in de vorige wijk.
'Hierna komt een gevaarlijke wijk,' zegt tante Isabella, 'Daar doen we de gordijntjes dicht. Jij dus aan de rechterkant.'
Dat ben ik dus niet van plan. Als de rij mensen ophoud, rijden we een andere wijk in, heel anders. De weinige huizen die hier staan, lijken op instorten te staan. De weg is hobbelig, wat ze met de koets voelt. De mensen die er lopen staan niet in een rij om te zwaaien. Ze dragen haveloze gescheurde kleding, en zien er broodmager uit, alsof ze in geen tijden genoeg eten hebben gehad. Tante Isabella doet de gordijnen aan een kant dicht, maar aan de andere kant had ik dat moeten doen, maar doe ik dat niet. Ineens trekt een man mijn aandacht. Hij zit tegen een muur, en kijk naar de grond. Zijn kleding is haveloos en gescheurd. Hij ziet er nog best jong uit, en heeft dik bruin haar. In zijn gezicht zitten littekens, net als op het deel van zijn armen wat ze ziet. Zijn leeftijd schat ik zo'n dertien jaar ouder dan ik zelf ben. Hij ziet er zo ongelukkig uit. Ik wist niet dat er mensen zijn die het zo slecht hebben, ik ben immers nooit eerder het paleis uit geweest, en niemand heeft de moeite genomen het me te vertellen. De man kijkt op, en heel even kijk ik recht in zijn vriendelijke, maar droevige bruine ogen. Dan wordt mijn blik verstoord door tante Isabella die het gordijntje dichtdoet.
'Vulpecula, ik had je toch gezegd dat je het gordijn dicht moest doen?' zegt tante Isabella boos.
'Noem me geen Vulpecula,' zeg ik boos terug.
'Je hebt naar een weerwolf zitten staren,' zegt tante Isabella, 'Weet je hoe gevaarlijk en slecht weerwolven zijn?'
'Maar... Maar hij zag er zo ongelukkig en arm uit,' protesteer ik.
'Dat is slechts de buitenkant, Vulpecula, maar weerwolven zijn niet te vertrouwen,' zegt Isabella.
Ik geloof Isabella niet. Nooit gedaan, waar dan ook over. Ik houd me aan wat mijn moeder gezegd heeft. Vroeger deed ik dat omdat ik mijn moeder altijd aardiger vond dan mijn vader, maar nu ik er echt over nadenk, ik vind iedereen gelijk. Ik ga er niet op in, met Isabella valt niet te praten. De gordijntjes gaan weer open als de koetsier meldt dat we in een betere wijk zijn, maar het interesseert me niet meer zo. Nu ik die mensen daar heb gezien, voel ik me schuldig. Ik klaag altijd over de rotjurken die ik aanmoet, en ik ben onhandig, slordig, en hopeloos in manieren, dus geen goede prinses, en ik klaag altijd over het leven als prinses, terwijl er hier mensen zijn die er uit zien alsof ze al dagen niets te eten hebben gehad. Veel erger dus, die zouden maar al te graag in het kasteel willen wonen, waar ze te eten hebben, denk ik. En ik moet maar aan die man denken die Isabella "weerwolf" noemde. Ik vraag me af hoe Isabella dat weet. Kent Isabella hem soms? Of ziet ze dat ergens aan? Heeft hij die littekens omdat hij een weerwolf is, of is dat ergens anders door? Hij zag er niet uit als iemand die zomaar met andere vecht, die littekens zullen vast niet door een gevecht komen. Maar komen ze dan doordat hij een weerwolf is? Ik heb echt geen idee, maar het laat me niet los. Dan heb ik ineens een idee. Ik ga gewoon weg, ik ga op zoek naar hem, of andere arme mensen. Ik zorg voor praktische kleren, in die rotjurken kom ik nergens. En ik ga gewoon, ik wil die mensen helpen, en ik wil meer weten over die man die volgens tante Isabella een weerwolf is.
'Vulpecula, opletten,' zegt tante Isabella, 'Je moet zwaaien.'
Ik negeer tante Isabella, en houd mijn gedachtes bij die man. Ik probeer te bedenken wie hij is, ook al heb ik geen idee. Zou hij zo arm zijn omdat hij een weerwolf is? De armste mensen zijn de mensen die mijn vader slecht vindt... Het kan ook dat hij niet kan toveren.
Ik kijk even naar buiten. We zijn al bijna weer terug. Nu komt er nog een diner, waar ik geen zin in heb, omdat mijn vader dan allerlei belangrijke mensen erbij wil hebben, en ik me dan moet gedragen. Ik kan me niet gedragen, ik heb al gemerkt dat ik dat vermogen mis. Ik zie daar heel erg tegenop, en dagdroom verder over die man.
Er zijn nog geen reacties.