Die ochtend moet ik weer helemaal aangekleed worden, door al mijn bediendes. Echt, ik haat het. Ik haat dit leven hier, in dit klotekasteel waar ik iedere dag in die rotjurken gehesen moet worden, en mooi en elegant moet zijn. Vooral dat laatste ben ik vooral niet, ik ben de grootste kluns die op dit moment op dit moment in Blackland rondloopt. Ja, Blackland, ik weet het, afschuwelijke naam. Zo heet het land waar ik prinses ben, en Black is tevens mijn achternaam, de naam die ik van mijn verschrikkelijke vader heb. Ja, mijn vader is verschrikkelijk. Niet het irritante soort vader dat soms op je moppert, nee een rotvader waarvan ik al die stomme dingen moet doen, en wie mij uit wil huwelijken dit jaar aan een of andere prins. Ik ben nou niet het soort meisje dat daar in meegaat. Ik wil met iemand trouwen van wie ik houd, en ik weiger te geloven dat ik van zo'n stom rijk iemand kan houden die geobsedeerd is door bloedzuiverheid, zoals bijna mijn hele familie. Mijn moeder niet, en haar familie ook niet, maar mijn moeder is dood, en ik herinner me nog wat ze zei toen ik haar voor de laatste keer zag, ik was toen vijf.
'Onthoud dit goed, Vulpecula, bloedstatus, waar je vader het altijd over heeft, bestaat niet echt, het is een verzinsel, maar je vader gelooft er in. Zeg hem niet dat ik dit gezegd heb, maar onthoud het goed,' zei ze, 'Jij bent een beter persoon dan je vader.'
Ik heb dit na al die jaren onthouden, maar mijn vader gelooft er echt in. Bloedstatus maakt voor hem een grote rol. Iedereen van zuiver bloed die geen "Bloedverrader" is, is belangrijk. Halfbloed mensen komen daarna. Tovenaars en heksen met dreuzelouders en snullen daarna, en dreuzels helemaal onderaan. Alle mijn bediendes zijn halfbloed. Over de buitenwereld weet ik niet veel. Ik ben nog nooit buiten dit klotekasteel geweest, alleen in gigantische tuin, maar ik mag niet te veel buiten komen, volgens al die sukkels verpest dat mijn mooie bleke huid. Ha, ik kan mijn uiterlijk maken zoals ik wil, ik ben transformagiër. Hoe denk je anders dat ik mijn haar kauwgomroze gekregen heb. Ik kijk uit naar vandaag, ik word zeventien, en mag met de koets de hoofdstad van Blackland door, genaamd Black City. Wow, wat zijn we weer origineel zeg, met namen. Maar ik ben blij dat ik eindelijk te weten kom hoe de buitenwereld eruit ziet. Ik ben echt heel nieuwsgierig, en wil het weten.
'Uwe hoogheid, blijf alstublieft stil staan,' zegt een bediende.
Ik houd er niet van om met "Uwe hoogheid" aangesproken te worden, maar het is altijd beter dan mijn voornaam, Vulpecula. Gatver, wie wil er nou wil Vulpecula heten? Het is dat ik nauwelijks vrienden heb. Ik heb een paar vriendinnen, hofdames die het stiekem niet met mijn vader eens zijn en aardig zijn, maar die noemen me ook Uwe Hoogheid. Alleen mijn vader noemt me "Vulpecula".
Ik blijf stil staan. Dan wordt mijn jurk strak getrokken. Je zou denken dat ik er al aan gewend bent, nee dus. Ik hap naar adem, zo strak zit dat ding. Ik vraag me al jaren af waar dat allemaal voor nodig is. Mijn jurk is geel, wat mooi bij mijn roze haar past, met wat paars. De jurk heeft een ongelooflijk wijde rok, gewoon niet gezond zo wijd, en ik kan de grond niet eens zien. Een stomme hoepel eronder zorgt ervoor dat de rok zo blijft staan. Waarom moet ik dit aan in de koets? Ik wil gewoon fijne kleding aan, maar nee, dat is ze te veel gevraagd, veel te veel. Maar ik doe zonder tegenstribbelen wat er moet, want ik wil de stad zien, en weten waar ik ergens woon, behalve dat klotekasteel.
'Nu u haar nog,' zegt een bediende, 'Kunt u uw haar wat langer maken? Het is te kort om op te steken.'
Op een normale dag had ik vriendelijk gezegd dat ik mijn haar liever korter heb, maar ik moet naar buiten, dat moet gewoon. Ik vind het verschrikkelijk om in het kasteel opgesloten te zitten. Ik maak mijn haar langer, maar houdt het roze. Roze is mijn lievelingskleur voor haar. Mijn uiterlijk veranderen is een van mijn dagelijkse bezigheden, veel heb ik niet te doen. Het enige wat ik leuk vind hier is kunst. Maar roze is toch echt de haarkleur die me mooi staat, en hoe ik mijn haar houd. Ik blijf zitten tot de bediendes het helemaal mooi opgestoken hebben, wat wil zeggen dat het zogenaamd netjes is. Ik vind het niet zo mooi, bij mij, ik heb mijn haar liever los en kort.
'U bent klaar,' zegt de bediende.
Ik loop (Lees: Ik ren) de kamer uit, in de richting van de voordeur. Daar vertrekken de koetsen altijd, maar ik heb nog nooit in een koets gezeten, en vandaag mag dat. In mijn latere leven (Ik ben pas zeventien), mag ik vast vaker met de koets, maar tegen die tijd ben ik vast getrouwd met een stom rijk iemand. Ik ben eigenlijk een best optimistisch iemand, maar hoe kun je zo'n toekomst van de zonnige kant bekijken? Ik heb geen idee hoe de dreuzels het hebben. Armer vast, niet veel te veel eten. Maar ze zijn beter af, denk ik. Ik struikel over de zoom van mijn jurk, maar ik ben het gewend. Ik krabbel overeind, en loop verder, waar mijn vader en zijn zus, tante Isabella staan.
'Vrouwe Isabella gaat met je mee,' zegt mijn vader ijzig, 'Ik heb helaas niet zo veel tijd, als koning heb ik veel te doen.'
Ik zal wat vertellen over tante Isabella: Ze is een kreng, en een sadist. Levens van anderen kunnen haar niets schelen, tenzij ze die mag beëindigen. Als je het mij vraagt hoort ze in een psychopatische inrichting thuis. Maar ze is een prinses, net als ik. Dus nee, geen psychopatische inrichting.
'Kom maar, Vulpecula,' zegt Isabella, 'De koets staat al klaar.'
Ik ben niet blij dat ik met haar mee moet, maar ik krijg de stad waar ik woon tenminste te zien, ook al is het met Isabella Black. Ja, Isabella heet nog steeds Black. Ze is wel getrouwd, maar haar echtgenoot is een achterneef van haar. Getver, dat schijnt heel ongezond te zijn, volgens boeken die ik gelezen heb. Niet dat ik zo van medische boeken houd, maar ik moet iets doen.
Ik loop met tante Isabella mee naar de koets. Het is een mooie koets, een rijk versierde. Dat moet duur geweest zijn. Een koetsier doet de deur open, en ik stap in, en ga zitten. Het zit lekker, de banken zijn zacht, en heel mooi versierd. Er zitten aan beide kanten ramen in de koets, met mooi versierde gordijnen. Tante Isabella volgt haar de koets in, en gaat tegenover haar zitten.
'Halverwege stoppen we om te eten,' zegt Isabella, 'Verder blijf je ín de koets, je weet maar nooit wat er buiten rondloopt. We zijn gedwongen door gevaarlijkere buurten te gaan, doe daar je gordijntje dicht, dat hoef jij niet te zien, Vulpecula. Koetsier, we kunnen vertrekken.'

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen