2.
We moeten vroeg eten omdat we dan goed kunnen uitrusten voor morgen, voor de boete. Dan worden er elk jaar één jongen en één meisje uit elk district gekozen om elkaar in een grote arena te vermoorden, en dat allemaal voor de lol van de Capitoolbewoners. Nou ja, eigenlijk heeft het een heel ander doel. Het is zodat we niet vergeten dat we geen oorlog meer moeten voeren zoals we een tijd geleden hebben gedaan. Dit jaar doe ik voor het eerst mee, dan is er dus een kleine kans dat ik getrokken word. Mijn naam zit niet erg vaak in de pot, maar toch ben ik doodsbang. Gelukkig zijn mijn broertjes en zusjes nog te jong om mee te moeten doen. Daar ben ik echt blij om, want ik zou er niet tegen kunnen als een van hen gekozen wordt. Ik voel me namelijk erg verantwoordelijk voor ze. Zelf wil ik natuurlijk ook niet gekozen worden, maar…. als ik win…… dan… dan krijgen we wel veel geld. NEE! Zo moet ik niet denken, ik wil niet gekozen worden want dan win ik toch niet! Ik ben echt niet zo sterk. Hoewel, ik moet wel optimistisch blijven. Langzaam loop ik naar mijn huis toe, waar mijn moeder op me zit te wachten. Waarschijnlijk zitten ze nu met z’n allen te wachten tot ik kom, eigenlijk moet ik snel komen, maar daar heb ik absoluut geen zin in.
‘Kraaak….’ hoor ik zacht van links komen.
Ik kijk snel naar links. Eerst zie ik niks maar al snel zie ik een dier door de bosjes lopen. Het heeft een goudgele vacht met heel af een toe een witte stip en kleine oortjes die recht overeind staan. Ik schat dat hij ongeveer tot mijn middel komt. Wat een schattig beestje, denk ik gelijk. Zou ik hem naar huis mee mogen nemen. Dan kunnen we hem misschien in een kooi zetten en misschien kan hij wel voor eten zorgen. Als ik langzaam naar voor loopt kijkt hij op en laat z’n mooie bruine ogen zien. Nu ben ik echt verliefd op het beestje. Ik loop langzaam nog iets dichter naar hem toe maar dan heeft hij me door en schiet hij weg.
‘Sjips’ zeg ik hardop.
‘Rue? Waar blijf je?’ roept mijn moeder weer.
‘Jaha!’ ik kom al, roep ik terug en ik loop naar ons huis.
Nou ja, een huis, je kan beter een schuur zeggen want groot is het absoluut niet. Niet dat de andere bewoners van district 11 een groot huis hebben ofzo maar het is klein vergeleken met de huizen in de winnaarswijk, maar ja, vergeleken met dat is alles klein. Ik trek de deur van ons huis open – die bijna uit elkaar valt – en strijk even m’n haar goed wat door de wind in de war is gaan zitten.
‘Hoi pap, hoi mam’ zeg ik ‘sorry dat het zo lang duurde.’
‘Geeft niet hoor schat, je bent er gelukkig nu.’ Mijn vader geeft me een kus op mijn wang.
‘Ik zal het wel even uitleggen,……’
‘Dat hoeft niet hoor’ onderbreekt mijn moeder me.
‘O nee, dat weet ik ook wel maar ik doe het toch even, ik liep naar het huis toe, omdat jij me riep’ ik kijk m’n moeder aan, ‘en toen hoorde ik iets kraken in de bosjes……’
‘w-wwaat dann?‘ onderbreekt mijn kleine zusje me brabbelend. ‘Een spook?’ ze kijkt verschrikt.
‘Nee hoor’ stel ik haar gerust, ze kijkt opgelucht. ‘Ik weet niet wat het was. Het was ongeveer tot mijn middel en had een goudgele vacht met een paar witte vlekken, weet jij misschien wat het was pap? Toen ik er heenliep schrok het en rende het weg.’
‘Had het misschien ook kleine oortjes die recht overrijd stonden?’ vraagt pap.
‘Uhm… Ja, ik geloof het wel’ antwoord ik opgewonden en ik kijk mijn vader met twinkelende ogen aan. ‘Weet jij misschien wat het was?’
‘Ik denk dat het een hert was, maar dat is eigenlijk wel heel onwaarschijnlijk.’ Hij krabt op z’n hoofd.
‘Ze zijn heel zeldzaam…bijna uitgestorven zelfs.’ Voegt hij eraan toe.
‘Cooool!’ roept mijn broertje. ‘Heb je hem gevangen Rue?’
‘Nee’ zeg ik beschaamd en ik roer een beetje in de prut op mijn bord wat eten moet voorstellen. ‘Hij was best bang, ik probeerde het wel maar hij rende weg.’
‘Het maakt niet uit hoor schat’ mijn moeder probeert me gerust te stellen. ‘We hebben toch genoeg eten van de bomen hier?'
‘Ja, maar het Capitool probeert alles te stelen door die wetten in te voeren waardoor wij bijna alles moeten afstaan.’ zegt mijn vader. Hij is blijkbaar ook niet erg blij met het Capitool, ook al laat hij ons er bijna niets van merken.
‘Maar morgen krijgen we wat eten als ik me vaker inschrijf’ zegt ik opgewekt. Het klinkt opgewekter dan ik me voel. De sfeer aan tafel is opeens om te snijden. Mijn ouders vinden de boete maar helemaal niks, en mijn broertjes en zusjes weten er niet zo veel over nog, gelukkig.
‘Ben je klaar met eten Rue? Dan ruim ik even af?’ mijn moeder begint al af te ruimen voordat ik kan reageren op haar vraag.
‘Ja’ antwoord ik dus maar.
‘Breng jij zo de kleinste even naar bed Rue? Dan kan ik nog even kijken of er nog wat eten te vinden is aan de bomen.
‘Ja, is goed’ antwoord ik en ik pak mijn jongste broertje op en breng hem naar zijn bed toe. Ik wil niet aan morgen denken dus probeer mijn aandacht zoveel mogelijk op andere dingen te focussen maar dat lukt niet goed. Ik moet steeds aan de boete denken.
Er zijn nog geen reacties.