6.
Als ik mijn fiets van het slot haal mist er een geluid, mijn slot was al open, wat vreemd.
Ik denk er verder niet bij na en sprong op mijn fiets, weer zette ik mijn muziek aan en begon te trappen.
Langzaam word het steeds donkerder en ik merk dat ik al uren fiets, ik kijk om me heen en zet mijn muziek af.
Deze plek komt me helemaal niet bekend voor, en ik fiets naar het dichtstbijzijnde straatnaambordje, als ik die plek eenmaal bereikt heb merk ik iets raars op.
Het naambordje is leeg, en de stad lijkt zo verlaten.
Een dikke wolkenlaag dringt om me heen en ik hoor een stem, een angstaanjagend gevoel besluipt me.
De stem word luider en ook steeds duidelijker ‘Neveah kom naar me toe, ik ben er voor je’ galmt het door de lege straten.
Ik vraag me af hoe ik hier terecht kom en ik probeer me om te draaien, maar het lijkt net alsof mijn fiets vast zit aan de grond, ik kijk omlaag en zie dat wilde planten mijn wiel overwoekerd hebben.
Tijd doet rare dingen hier, en ik pak mijn zakmes uit mijn rugzak, ik snij de takken door als ik iets in mijn ooghoek zie gebeuren.
Ik kijk op en word overdondert door een stralend blauw licht uit de verte, de jongen staat daar opeens.
Het is zo bijzonder dat ik mijn ogen niet meer kan afwenden en langzaam stapt hij naar voren, stap voor stap komt hij dichterbij.
Deze situatie zou me angst moeten inpalmen maar het gebeurd niet, het voelt zo vertrouwd.
De jongen raakt me nu bijna aan en ik probeer weg te rennen maar die vreselijke planten hebben zich intussen om mijn benen heen gewoekerd.
Verwoed probeer ik te ontsnappen en ik duik weg als hij opeens maar mijn hoofd grijpt.
Opeens komt die kalmte weer, ‘pap’, fluister ik en ik sluit mijn ogen.
‘papa, ik heb je nodig, kom me helpen alsjeblieft’ gil ik met overslaande stem, ‘Voor jou is het te laat Neveah’ klink het voor me en ik open mijn ogen.
Daar staat de jongen mijn zijn armen gespreid, hij opent zijn mond en ogen en een fel oranje licht komt uit zijn lichaam, overal die verblindende lichten en ik wend mijn blik af.
Dan opeens uit het niets hoor ik een ritselend geluid, een felle lichtflits doet me wakker worden, ik merk dat ik op de grond lig in een natte plas.
Als ik opkijk zie ik dat ik vlakbij een vijver lig, vlug sta ik op en kijk om me heen, dit lijkt het dorpje wel waar ik vannacht was, althans…
Ik kijk op het naambordje en er staat gewoon de straatnaam op, ‘Sleutelstraat’ lees ik hardop voor en ik begin na te denken, die droom van gister was zo echt, en hoe kwam ik bij die vijver terecht?
Ik was er echt, maar zou alles ook echt gebeurd zijn?
Ik schop tegen een steentje aan wat terechtkomt bij een raar symbool, het is een soort ster.
Ik maak een foto van het rare figuur en berg mijn mobiel weer op, ik stap op mijn fiets als ik zie dat beide banden lek zijn en ik ga naar huis.
Eenmaal thuis plak ik mijn band en kijk op de klok, het is pas twee uur ‘s middags ik kan nog even rondvragen of die mensen in het straatje gister iets hebben gezien.
Ik stap weer op mijn fiets en zet mijn muziek op, ik zet het weer op een trappen want ik heb nog veel meer te doen dan me afvragen wat er gebeurd is gister avond.
Na vijf minuten fiets ik weer langs dezelfde plek maar dit keer voelt alles anders, alsof een rare kracht wil zeggen dat ik nu om moet draaien.
Ik besluit mijn gevoel te volgen en draai me om, ik trap als een bezetene met mijn muziek knoerhard.
Na een tijdje word ik moe en fiets ik langzamer, ik zing maar wat met mijn muziek mee, ‘open the lock with my key made of love, ladadadadada, you have to just believe what’s going on, and that our destiny will be strong’
Ik stop met trappen omdat ik weer een raar gevoel krijg, nog geen seconde later dringt het tot me door dar ik midden op het spoor sta maar het is al te laat om weg te rennen, met volle vaart komt de sneltrein op me af.
Ik sluit mijn ogen afwachtend op de klap maar die komt niet, na een minuut open ik mijn ogen en daar staat die jongen weer met een grote grijns op zijn gezicht.
Lachend loopt hij naar me toe , ‘grappig hè, hoe ik met je lot kan spelen’ roept hij.
Boos staar ik hem aan, ‘Jij vuile moordenaar’ gil ik naar hem, en hij kijkt niet eens op.
‘rustig Neveah, je bent niet dood, tenminste’ legt hij rustig uit, ‘je hebt weer een keuze’ verteld hij me dan.
Ik kijk hem aan met tranen ik mijn ogen, ‘dit kun je niet menen’ snik ik en ik kijk hem aan, ‘Dit kun je niet menen’ Schreeuw ik naar hem en ik ren naar hem toe.
Ik lijk geen afstand af te leggen want bij elke stap die ik zet vervaagd de jongen stukje bij beetje.
Ik zucht diep en kijk hem aan, ‘wat moet ik dit keer doen?’ vraag ik hem.
Hij kijkt me aan en buigt naar me toe, ‘je hebt echt prachtige ogen, wat jammer nou dat die je zo in de problemen gaan brengen meisje’ fluistert hij, ‘wie jij als eerste in de ogen kijkt zal met jou van plaats verwisselen’.
Ik begin zachtjes te huilen, nu zal ik zelf een moordenaar worden, maar ik heb zelf ook zoveel om voor te leven, ‘maar laat de tijd spelen, ik wil niet dat het allemaal nog langer duurt’ smeek ik hem.
Hij knikt kort en knipt in zijn vingers, de tijd loopt weer en ik sluit mijn ogen.
Ik ren vooruit en blijf rennen, ik ben er haast zeker van dat veel mensen me aanstaren, maar het kan me helemaal niets schelen.
Ik ren door tot het donker word, dan pas stop ik, een rode waas schijnt voor mijn ogen.
Het is vreemd, alsof mijn eigen ogen niet van mij zijn.
Ik ga op een bankje zitten en staar voor me uit, plotseling hoor ik voetstappen, ‘hey Neveah, dus hier zit je’, hoor ik een bekende stem roepen.
Vrolijk komt Alyx naar me toe gerent, ‘iedereen is mega ongerust, waar was je nou?’ vraagt ze, en ze ploft langs me neer.
Vlug sluit ik mijn ogen, als Alyx eer niet meer was wist ik niet wat ik moest doen, zij is mijn zaklamp als de stroom is uitgevallen.
Alyx pakt me bij mijn schouder en schud me heen en weer, ‘Neveah wat is er met je?’ lijkbleek draai ik mijn hoofd haar kant op, ik kan de woorden niet uit mijn mond krijgen.
Er zijn nog geen reacties.