2.
Als ik de klas binnenloop begint het ochtendritueel weer opnieuw.
Iedereen kijkt me aan en mijn blik dwaalt door de klas, weer maar 1 lege stoel.
Helemaal achterin het klaslokaal plof ik neer op mijn stoel.
De rest van de les krijg ik niet echt mee, mijn gedachten dwalen ergens anders rond.
Ik kijk uit het raam, daar loopt die jongen weer.
Ik steek mijn hand op en de leraar vraagt wat er is, ‘zou ik even naar het toilet mogen gaan meneer?’, vraag ik vriendelijk.
De leraar knikt en ik loop de gang op, om de hoek blijf ik staan.
Stil staar ik voor me uit en krijg een heel raar gevoel, even sluit ik mijn ogen tot ik voetstappen dichterbij hoor komen.
Illusie word werkelijkheid als ik opkijk, daar staat hij.
De onbekende persoon naar wie ik al jaren op zoek ben, ik voel het gewoon.
Langzaam doe ik een stap ik zijn richting, ik wil hem niet afschrikken.
Ik doe nog een stap vooruit, maar dit keer stap ik in een plasje water.
Verschrikt kijkt de jongen op, ik probeer hem te herkennen maar zijn blik staat vaag, een zachte groene gloed neemt zijn ogen over, maar buiten dat groen is er helemaal niets, geen teken van leven.
Het lijkt wel of hij dood is, maar dat zou onwerkelijk zijn.
Tenminste, ik blijf hem aanstaren zonder een woord te zeggen.
Op sommige momenten zijn woorden nutteloos, je hebt ze gewoon niet nodig.
En wanneer die tijd aanbreekt zal er niemand zijn om je dat te vertellen, dan zul je het merken.
Een groot deel van je leven zul je je blijven afvragen wanneer het nodig is, tot de tijd rijp is.
Die momenten zijn de reden waarom je leeft, woorden kunnen alles verpesten, ze kunnen lomp zijn en tegelijkertijd ook heel teder.
Het moment lijkt eeuwig te duren tot er wederom voetstappen klinken in de gang.
Ik kijk om me heen en als ik terugkijk naar de jongen is hij verdwenen, zo vlug als hij er was is hij ook weer weg.
In de hoop dat ik hem ooit weer zal zien loop ik rustig terug naar de klas.
Als ik binnenkom vraagt de leraar net om vrijwilligers om een proefje uit te voeren.
‘Die boodschap heeft wel heel lang geduurd hé’, suggereert hij. Ik blijf doodstil staan, ik voel het al aankomen, ‘Neveah, kom jij me maar helpen’, ga ik hem voor.
Even kijkt hij verbaast maar hij hersteld zich snel.
‘heel goed gezien, kom nu maar naar voren en trek een labjas aan’, stelt hij voor.
Veel zin heeft het niet om nee te zeggen, en wat is nou het ergste wat er kan gebeuren?.
Ik loop naar de kapstokken om een jas te pakken als ik opeens een schaduw zie, even sta ik stil maar ik wil mezelf niet voor schut zetten voor mijn klas.
Ik stap snel door voor iemand het in de gaten krijgt, als ik bij de jassen sta zoek ik mijn maat uit.
‘meneer, mijn maat is er niet meer’, zeg ik, de docent kijkt me verbaast aan, ‘en die dan?’, zegt hij en wijst naar een aparte jas helemaal ik de hoek.
Ik trek de jas aan en het is inderdaad mijn maat.
Ik loop naar de proefjestafel en bekijk de opdracht, plots zie ik in mijn ooghoeken iets gebeuren.
Er schiet een visioen door mijn hoofd.
De leraar loopt langzaam naar de deur en opent het, daar staat een politieman.
De man loopt naar binnen en kijkt rond, hij staart me een moment recht in mijn ogen, ik zie dat hij voor mij komt.
Ik wend mijn blik af maar ik voel zijn ogen in mijn rug prikken, hij maakt een praatje met de leraar waarop die verschrikt reageert, ‘verdacht van moord’, stamelt hij.
Ik probeer er niet op te letten en ren weg
Er zijn nog geen reacties.