Negenentwintig
Metgezel
In feite kan je zeggen dat ze nooit alleen was. Niet als ze naar school ging en aan een tafeltje in de les zat, waar ze het huiswerk van het bord overschreef en zich later naar de kantine begaf en daar met haar vriendinnen een broodje kocht; niet wanneer ze weer naar huis fietste door regen en wind, zon en hitte, sneeuw en mist; ze was niet alleen wanneer haar vader voor haar kookte en ze 's avonds met hem tv keek voor ze aan haar huiswerk begon.
Wanneer ze ging slapen, was hij bij haar. Ze kleedde zich uit wanneer hij toe keek, ze poetste haar tanden wanneer hij toe keek, ze waste zich wanneer hij toe keek en viel uiteindelijk in slaap wanneer hij toe keek.
Hij was er altijd, maar zij nam niet de moeite om hem weg te sturen. Het gevoeld dat zoiets normaal was, was zo overheersend dat ze er nooit over sprak. Ze zei er niets over en liet het met zich gebeuren. Ze keek niet op of om wanneer hij zijn armen om haar heen sloeg en haar zo stevig tegen zich aan drukte dat ze vaak genoeg het gevoel had dat hij haar nu eindelijk eens te pakken zou hebben en dit haar laatste momenten zouden zijn.
Met tegenzin keek ze in de spiegel waar ze ook hem zag toekijken. Ze zag hem wel, maar mij niet. Wat ik ook doe, ze blijft maar naar hem kijken, zonder zich af te vragen hoe het met mij gaat. Zonder zich om mij te bekommeren en soms voel ik me verwaarloosd.
Ik kijk hem dan boos aan, omdat ik zie wat hij met haar doet, maar hij grijnst alleen gemeen en streelt haar haren.
Ik wil dat ook wel doen, maar wat ik ook probeer, ze schenkt me geen aandacht. Ze kan alleen maar naar hem kijken. Hij die een grote schaduw over haar heen werpt, waardoor haar bruine haren vaal en dof lijken, alsof er geen leven in zit. De botten in haar gezicht zijn bekleed met een laagje bleke huid, die strak om haar jukbeenderen spant en in haar ogen zit geen leven. Haar wenkbrauwen staan droef en haar schouders hangen er treurig bij. Haar lichaam lijkt vlak en uit proporties en ze sleept met haar voeten terwijl ze loopt.
Ik wil zo graag dat ik de kans krijg om haar van mijn kant te laten zien. Om haar te laten zien wat ze ook zou kunnen zijn. En soms lukt het me, hoor. Soms kan ik hem even wegduwen en haar laten zien hoe prachtig en lief ze is. Dat ze zich niet zo druk hoeft te maken om haar haren en wanneer ze wat meer aandacht zou besteden aan zichzelf, door niet meer in de put te blijven zitten waar hij haar steeds in duwt, ze ook van zichzelf kan houden.
Ze is nooit alleen. Wij zijn bij haar en proberen de macht te krijgen over de manier waarop zij de wereld ziet. Goed en Kwaad kan je ons niet noemen, maar haar geweten zijn we wel. Haar loslaten zullen we nooit, want zelfs ik weet dat ook hij van haar houdt en dat ook zij van ons houdt. Ze heeft ons nodig. Ons beiden. En dat zal ze beseffen wanneer ze ons beiden het hardst nodig heeft.
Er zijn nog geen reacties.