3
Vertel me wat je ervan vindt.
Gr. Anonymous
“Mam, we moeten gaan!” schreeuw ik. “Maar ik heb mijn pyjama nog aan” zegt ze verward. “Nee, geen tijd, we moeten nu gaan! Ik pak Sacha.”
Ik ren naar boven waar Sacha alweer op vier poten staat. Ze loopt me tegemoet en volgt me naar beneden. Ik probeer kalm te blijven terwijl ik het gezin de auto in sleep. Mijn moeder slaat wartaal uit, en gaat op de bijrijdersstoel zitten. Sacha zit achterin en ik neem het stuur in handen. Ik heb nog nooit gereden, maar mam kan het niet aan, ik moet wel. Al snel heb ik door hoe de auto werkt en we rijden de straat uit.
“Heb je die gezien” zegt mijn moeder dan ineens. Ik stop de auto voor een seconde. Daar in de enige winkelstraat van ons kleine dorp is de hel gearriveerd. In de paniek van de paar honderd inwoners worden de ramen gesloopt en de winkels leeggeroofd. Mijn moeder zit naast me te lachen “beter voorbereiden” roept ze, ze is helemaal doorgedraaid.
Opeens hoor ik een knal en de achterruit breekt. “shit!” een man met een geweer in zijn handen komt op mijn kant van de auto aflopen. “Geef me die auto!” schreeuwt hij en ook de anderen hebben me nu in het vizier.
De auto is onze enige redding en we moeten hem dan ook verdedigen met ons leven. Ik maak mezelf zo klein mogelijk en weet niet meer wat ik moet doen. Mensen slaan en schoppen de auto en al twee ruiten zijn gebroken. Sacha’s blaf brengt me terug naar de realiteit. Ik kijk naar haar terwijl ze iemands arm met veel geweld beetpakt.
Mam ligt te huilen en heeft zich tot op de vloer laten zakken. Mijn lichaam word overspoeld door een warme golf van energie, en ineens weet ik wat ik moet doen. Maakt het uit dat ik over een paar vandalen heen rijd? Nee, ik zet mijn voet op het gas pedaal en snij door de menigte. Dan zijn we vrij.
De motor brult als ik het gaspedaal met alle kracht naar beneden druk. Even vergeet ik de situatie, alleen ik en de auto, die vrijheid die mij vanwege deze ongewone situatie gegeven is. Ik volg de hoofdweg naar de snelweg.
Voor mijlen zie ik niets anders dan vlammen en hordes hysterische mensen. Ik weet niet eens waar ik heen ga, ik volg die weg maar. Zolang je in beweging bent krijgen ze je toch niet. Er staan lukraak auto’s op de weg. Verlaten door hun eigenaren, mensen die vluchten voor iets dat niet te ontvluchten is.
Ook ik vlucht voor het onbekende, ik weet niet waar naartoe, maar ik weet wel dat er een plaats is waar ik terecht kan.
De lantaarn palen wisselen af van werkende naar kapotte, ze werken als een hypnose. Ik dut langzaam in. Zo’n reis is vermoeiend, en daarbij komt dat ik bijna niet heb geslapen van tevoren.
Af en toe kom je een tegenligger tegen die evenmin weet waar hij heen moet. Een of twee keer twijfel ik of ik niet de andere kant op moet gaan rijden, maar de aarde is rond, dus we komen er uiteindelijk toch wel. Onze hoogste prioriteit is nu, veilig bij de oostkust aankomen. Vanaf daar zien we wel.
Mijn oogleden worden zwaar en ik zak langzaam weg.
Mijn hoofd raakt het stuur van de auto en de toeter gaat af. “SHIT!” roep ik terwijl ik wakker schrikt, ik kan de auto nog net langs de vangrail manoeuvreren. Dit had niet mogen gebeuren. Ik heb nu de leiding, ik moet de wacht houden, slapen is niet toegestaan.
Is stoppen wel verantwoord? Zullen we dan niet overvallen worden? We zijn niet veilig in een auto met twee kapotte ruiten, we moeten iets anders vinden.
Het is al een stuk kouder als we aankomen bij een motel. Ik heb er een gekozen die niet te dicht bij de weg ligt, daar loop je veel te veel risico. Toch ben ik op mijn hoede, ik wil geen herhaling van eerder deze avond.
Ik stap als eerste uit de auto, ik heb van te voren de autolichten uit gezet, we moeten ongemerkt bij een kamer komen. Ook mam stapt nu uit de auto die ik heel strategisch onder een boom heb neergezet. “Waar zijn we?” fluistert ze, “Ik weet het niet” antwoord ik zacht en ik neem haar bij de hand. Sacha volgt ons op de voet.
Voorzichtig open ik de deur van de lobby. Er is niemand, op de achtergrond speelt een Frank Sinatra cd. Op de toonbank ligt een half opgegeten broodje en een sigaret in een asbak. Alsof iedereen gewoon in rook is opgegaan. Ik klim over de toonbank en grijp een sleutel van het sleutelrek aan de muur. Er missen een paar sleutels, dit kan betekenen dat er nog mensen zijn. We moeten voorzichtig zijn. We zijn te kwetsbaar, we moeten ons kunnen beschermen.
Ik voel onder de toonbank, motel bazen hebben vaak een wapen liggen voor in het geval dat er moeilijke klanten zijn. Er ligt niets. Ik kijk nog eens de kamer rond. Het is een typische motel lobby, een paar lounge stoelen, wat geschoten wild aan de muur, het zou best gezellig kunnen zijn. Even weet ik het niet meer, alsof het nooit gebeurd is, maar volgens mij is het nog niet echt tot me door gedrongen. Ik open een laadje van de toonbank. Een glimmende revolver ligt op me te wachten, twee doosjes met munitie liggen ernaast. Mam mag dit niet zien. Ze zou me dwingen om het te laten liggen, ze snapt het niet, ze denkt nog steeds dat je je aan de regels moet houden, dat je nog gearresteerd kan worden. Ik stop de munitie voorzichtig in mijn broekzak, de revolver verstop ik beter, die gaat aan de binnen kant van mijn broek.
Ik gebaar mam dat ze hier moet wachten terwijl ik wat eten uit de auto haal. Buiten is het koud, de woestijn ligt er rustig bij, alsof het een portret is. De mojave woestijn.
Mijn adem vormt wolkjes en ik krijg kippenvel, hierop ben ik niet voorbereid. California is nooit koud.
Ik pak het eten en het water uit de auto en ga terug naar binnen. Mam zit nog steeds te wachten en Sacha is voor haar in slaap gevallen. "Kom op" zeg ik en ik leid ons naar kamer 9.
Er zijn nog geen reacties.