Complot
'Goed, ik zal je helpen', besluit hij. Terwijl hij die woorden uitspreekt is Elenora al uitgeput in elkaar gezakt. Half over het bed ligt zij met een arm en twee benen over de rand gevallen. Haar twee wenkbrauwen drukken rimpels in haar voorhoofd. Gedachten en dromen lopen daarachter door elkaar heen. Weer ziet zij het vuur. Kort daarop verschijnt een man met een fakkel in de hand. Regen, die overloopt in haar tranen, die onbewust echt vanuit haar ogen vloeien.
Voorzichtig legt Merlin haar benen goed. Daarna trekt hij de deken over het bibberende lichaam heen.
Klokken luiden, een stadsomroeper schreeuwt.
Van het lawaai schrikt Elenora wakker. Ze is te laat, ze heeft veel te lang geslapen. Het ochtendgloren verkondigt doem. Niets anders dan doemenis. Rottende ligt haar ziel daar, op het beddengoed van een ander. Nieteens van de man die aan haar was voorbestemd. Dat terwijl een ander zijn leven in gevaar heeft gebracht voor haar.
Nu, snel, zij moet weg, miss valt het nog te redden. Nog geen tromgeroffel en gillende menigtes klinken er die te laat zullen schreeuwen.
Ze trekt haar bovenstuk juist voordat zij de kleine kamer verlaat. Haar blote voeten vergeten de pijn die door de snee naar binnen komt. Meegenomen wordt zij, lang de gangen, de snelste weg naar buiten. Totdat iets haar hoofd doet draaien. Buiten is de brandstapel slechts in opbouw. Niemand houdt een gevange vast. Er staan alleen maar mensen.
'De troonzaal!', schiet er door haar hoofd. 'Naar de troonzaal sufkop, daar is de koning!'
Zo brengen haar benen het meisje met reuzenstappen daarheen.
Zonder af te remmen duwen de armen de deuren wijd open.
‘Mijnheer’, zegt zij al hijgende, uitgeput van het rennen. De kramp in haar rug, de stekende pijn in haar voet, het komt allemaal terug.
‘Ik verzoek u het opbouwen van de brandstapel te staken’
De koning komt overeind.
‘Josh kan niet bewijzen, hij heeft niet bewezen dat hij een tovenaar is’
‘Joseph? Dat hoeft niet, hij heeft al bekend’, spreekt de koning zelfverzekerd.
‘Stel dat ik een betovering over hem heb uitgesproken en die ietwat uit de hand is gelopen, zal u hem dan laten gaan?’
‘Hij zei al dat jij alles deed om hem te beschermen’
‘Als dat de waarheid zou zijn’, zegt Elenora koppig. Haar rug zo recht mogelijk, kin ietwat vooruitstekend, aan die stijve houding verandert niets als zij spreekt.
‘Natuurlijk, maar hoe kun je dat bewijzen?’, vraagt de koning geïnteresseerd.
‘Ik heb getuigen, uwe majesteit’
Goedkeurend knikt hij, waarmee hij haar toestemming verleent namen te noemen.
‘Merlin, mijnheer, is getuige geweest van mijn krachten’
De koning wenkt. Onmiddellijk gaat een dienaar op weg.
‘Daarbij ben ik al eerder beschuldigd van hekserij, in het koninkrijk waar ik vandaan kom zijn er vast genoeg getuigen die zullen vertellen dat ik mensen ter dood vervloek’
‘Maar waarom zou de opbouw van de brandstapel gestaakt moeten worden dan? Als hij onschuldig is maar jij hem behekst hebt, dan is een brandstapel niet overbodig’
‘Mijnheer, ik heb de brandstapel overleefd. En ik zou het zo weer kunnen doen. Een simpele onthoofding is veel sneller’
‘Merlin, de melk is koud!’, bromt Arthur.
‘Dat is goed, toch?’
‘Ik vroeg om warme’, roept de prins terwijl hij het glas over Merlin heen gooit. ‘Lekker hè koude melk?’
Merlin veegt de drap weg van zijn ogen. ‘Heerlijk, verfrissend’, antwoord hij.
‘Dat dacht ik dus niet!’, moppert Arthur terwijl hij een hap brood neemt. Met moeite slikt hij het door. Merlins kookkunsten waren verschrikkelijk. ‘Hadden de koks soms vrij vandaag?’
‘Nou… Joseph, die normaal als eerste opstaat van al, zit in de kerkers wegens hekserij en moord’
‘De anderen?’, vraagt Arthur slaperig.
‘Elenora is ernstig gewond. De chefkok wordt meestal toegestaan om zelf te ontbijten rond deze tijd’, realiseert Merlin zich.
Er wordt op de deur geklopt.
‘Merlin, de koning roept u’
‘Hij is mijn dienaar!’, protesteert Arthur.
‘Waarom, ik?’, vraagt Merlin verbaasd.
‘Elenora roept u op als getuige. Zij meent dat u getuige bent van haar toverkunsten’
‘Elenora?!?’, roept Arthur verbaasd. ‘Zij kan geen heks zijn! Merlin, jij hebt mij overtuigd dat zij geen heks was. Ze kan waarschijnlijk niets eens lezen’
‘Ik moet gaan’, weet Merlin.
‘Merlin, Merlin’, bromt Arthur die zich onhandig in zijn broek hijst.
Knielend op de vloer, in een plasje water ligt een kwetsbaar meisje. Haar bleke schouders onbedekt, grote blauwe plekken zijn zichtbaar. Geen tekens van magie, slechts tekenen van hopeloosheid. In het ochtendlicht zijn zij veel duidelijker, pijnlijker zichtbaar, dan in het zwakke avondlicht van gisteren.
‘Mijn hemel’, fluistert Arthur.
Vanuit haar lippen komt een vreemde koele stem.
‘In tegenstelling tot Joseph kan ik bewijzen dat ik magie gebruik’, verkondigt de te kalme stem. Een kleine hanger wordt tevoorschijn gehaald. Het glinstert vreemd, met gouden draden, in het zonlicht.
Exact de kleur die haar ogen vertonen, ziet Merlin.
‘Naast deze steen heb ik, net als iedere kokkin, kennis van kruiden. U snapt dat dit beroep daardoor perfect is als dekmantel voor een iedere heks.
Als dat u nog niet heeft overtuigd, mijnheer, dan zal ik het woord over laten aan Merlin’
Ze draait haar hoofd. Verwachtingsvol staren haar ogen hem aan. De ogen die zich tonen zijn niet half zo goed in toom gehouden als haar stem. Met beginnende tranen smeken zij hem de waarheid te vertellen.
Al zijn verdenkingen die zij eerder gevreesd zou hebben, zijn nu haar enige hoop.
Arthur kijkt zijn dienaar niet-begrijpend aan.
Merlin slikt. Hij ziet die lippen, die zachte lippen die hem naar zijn geliefde kunnen brengen. Moet hij die opofferen?
Reageer (3)
ow...
1 decennium geledenOh! Snel verder!
1 decennium geledenoehhh, snel verder!
1 decennium geleden