Hoofdstuk 1
Mijn naam is Thijmen. Ik ben populair en zelfs de andere populaire kinderen zien mij als hun leider. Vraag me niet waarom, want zelf zou ik het niet weten. Trots ben ik er niet op, want populair zijn houdt meer in dan dat iedereen je kent. Je bent verplicht sommige dingen te doen, of je dat nou wilt of niet. Als je het niet wilt doen, dan moet je maar oprotten, voor jou tien anderen die er wel graag bij willen horen en het dus wel willen doen. Er zijn mensen die dit meelopers noemen en eigenlijk geef ik ze gelijk. Ik ben een meeloper, maar ik durf er niks aan te doen. Hoe kom ik van zo’n imago af? Ik kijk in de spiegel, maar het is niet Thijmen die ik erin zie. Het is frustrerend dat ik mezelf niet zie. Ik grijp de tube met tandpasta en spuit de gehele inhoud op de spiegel. Met mijn tandenborstel verspreid ik het witte goedje, zodat mijn hele spiegelbeeld verdwenen is. Vervolgens teken ik met de achterkant van mijn tandenborstel een vraagteken op de met tandpasta besmeurde spiegel. Ik weiger de tranen die langs mijn wangen naar beneden kruipen te zien. Ruw veeg ik de tranen van mijn gezicht. Ik wil niks met ze te maken hebben, ik heb het er zelf naar gemaakt. Ik verdien die pijn. Met een nat washandje haal ik de tandpasta van de spiegel, maar wel zonder te kijken. Ik graai mijn tas van mijn bureaustoel en sjok de trap af. Vanochtend vertrok mijn moeder vroeg. Ik zei dat ik het niet erg vond, maar wat zou ik nu graag tegen haar aankruipen, alsof ik nog een klein jongetje ben. De bus vertrekt over drie minuten, maar ik heb geen zin om haast te maken. Ondanks mijn tegenzin, loop ik toch de deur uit richting de bushalte. Zoals ik alles doe, ik wil het niet, maar doe het toch. De bus komt al aanrijden en automatisch beginnen mijn benen te rennen, alweer zonder dat ik dat wil. Het OV-chipkaart apparaat piept, wat betekent dat ik heb ingecheckt. Vrijwel direct begint de bus te rijden, waardoor ik bijna bij iemand op schoot val. Verontschuldigend draai ik me om en plotseling kijk ik haar recht in haar mooie, blauwe ogen. Ik wil sorry zeggen, maar er komt niet meer uit dan een onduidelijk gemompel. Met haar glimlach zegt ze me dat het niet uitmaakt, maar dan verandert haar gezichtsuitdrukking ineens van vriendelijk, naar vijandig en wantrouwend. Waarschijnlijk beseft ze zich dat ze oog in oog staat met een van haar pestkoppen. Die blik in haar ogen doet me verschrikkelijk veel pijn. Ik denk weer aan de spiegel met tandpasta, maar in plaats van een vraagteken staat er nu ‘MONSTER’.
Er zijn nog geen reacties.