Sam en zijn moeder.

Mijn oogleden voelen zwaar als ik ze probeer te openen. Ik knipper met mijn ogen om mijn beeld een beetje scherper te maken. Mijn ogen tranen en in mijn hoofd draait alles rond. Ik weet niet hoe ik hier gekomen ben, sterker nog, ik weet niet waar ik ben. Het geluid van een langsrijdende auto zorgt voor een stekende pijn in mijn hoofd. Met een kreun sluit ik mijn ogen. Nu voel ik een stekende pijn in mijn been en in de buurt van mijn ribbenkast. Ademhalen doet pijn, maar ik zal wel moeten. Nog steeds weet ik niet waar ik ben, ik zou overal kunnen zijn. Opnieuw open ik mijn ogen en probeer deze keer voorzichtig om me heen te kijken. Wazig zie ik een kerk, een weg en een grote fabriek. Er staan geen huizen. Ik probeer me te herinneren of ik hier eerder ben geweest, maar mijn hoofd werkt niet mee. Kreunend duw ik mijn hand tegen mijn hoofd. Ik voel nattigheid op mijn hoofd en kijk naar mijn hand. Tot mijn grote schrik zit mijn hand helemaal onder het bloed. Nu pas zie ik waar ik op zit, een treinspoor. Een schel geluid klinkt door de lucht, samen met felle lichtflitsen. De slagbomen gaan naar beneden en de auto’s stoppen. Snel, ik moet hier weg! Haastig probeer ik op te staan, mijn benen wankelen en ik zet een stap, maar mijn voet blijft haken achter het spoor en ik val op de grond. In de verte zie ik de trein al aankomen, maar ik kan mezelf niet omhoog hijsen. Plotseling branden mijn ogen en langzaam banen warme druppeltjes zich een weg over mijn gezicht. De trein komt steeds dichterbij. De autobestuurders, die voor de slagbomen staan te wachten, lijken me niet te zien, dus ik zal mezelf moeten redden. Heel langzaam kruip ik naar de zijkant van het spoor, als ik merk dat mijn voet vastzit tussen de rails. Ik wil ‘help’ schreeuwen, maar de trein is al te dichtbij. Ik hoor mezelf gillen en krijg er kippenvel van. De trein raast over me heen, maar ik voel er niks van. Twijfelend til ik mijn hoofd op, maar hij raakt de trein niet. Mijn hoofd gaat dwars door de bodem van de trein. Hoe kan dit? Mensen lopen over mijn hoofd, terwijl ik niets voel! Mijn voet schiet los, ik voel het niet, want ik ben te verbaasd. Doordat ik zo verbaasd ben vergeet ik ook de pijn in mijn hoofd, been en in mijn ribben. Als de trein voorbij is geraasd kruip ik naar de kant. In de verte roept iemand mijn naam. De stem komt me zo bekend voor. Na een tijdje na te denken, weet ik het. Het klinkt als mama. Maar dat kan niet want mama is dood. Vijf jaar geleden ging ze een dagje weg met haar vriendinnen, ze zouden naar het strand gaan, maar onderweg werd mama plotseling heel erg misselijk. Ze zijn direct doorgereden naar het ziekenhuis, waar mama een aantal keren door een scan moest. Een half jaar later zou ze de uitslag krijgen, maar het was al te laat. Mama had kanker en in dat half jaar was ze zo verzwakt, dat ze een lichte griep niet overleefde. Ik was toen vier, maar ik herinner me alles nog als de dag van gisteren. Dat herinner ik me wel, maar wat er écht gister is gebeurd, zou ik niet weten. Opnieuw roept iemand mijn naam. Dit keer klinkt het iets dichterbij. Ik knijp mijn ogen samen tot spleetjes en kijk of ik iemand zie die mijn naam roept. Niemand. Ik wil weten waarom hij of zij mij roept en dus kruip ik in de richting van de stem, nog steeds vergeten dat ik pijn heb. ‘Sam, Sam, Sam!’ Het was een vrouw, dat weet ik zeker. De manier waarop ze mijn naam uitspreekt vind ik leuk. Het klinkt als Sààààmmmm. Zo sprak mama mijn naam ook altijd uit als ze me wakker maakte. Vaag zie ik een gestalte, heel ver weg. Ze komt dichterbij. Mijn hart bonst in mijn keel, maar ik stop niet met kruipen. Langzaam wordt de gestalte duidelijker, ze lijkt op mama. ‘Mama?’ Aarzelend kijk ik naar de gestalte, die begint te knikken. Het is mama! ‘Oh mama, ik heb je zo gemist!’ Duizend woorden had ik bedacht, toen ik al die avonden in bed lag, om tegen haar te zeggen als ik haar nog een keer zou zien. Maar ik ben zo verbaasd dat ik niets anders kan uitbrengen dan ‘Oh mama, ik heb je zo gemist’. Heel even sluit ik mijn ogen. Als ik ze weer open, zie ik mama wegrennen. ‘Mama, wacht! Ik ga mee!’ Maar ze stopt niet en ze laat me alleen achter, zoals ze me vijf jaar geleden ook achterliet. Tranen branden in mijn ogen, maar ik wil niet huilen. Boos veeg ik ze weg. Herinneringen van vijf jaar geleden nemen mijn gedachten over. Ze spelen zich als een soort van filmpjes in mijn hoofd af.
Ik ben vier jaar oud. Mama komt heel vrolijk thuis, lachend met haar vriendinnen. Ze lijkt niet eens door te hebben dat ik op de bank zit, zo blij is ze. Zij en haar vriendinnen gaan in de keuken zitten. Ik vang flarden van het gesprek op, waaruit ik kan opmaken dat ze iets leuks hebben afgesproken. Veel meer vang ik niet op, want mijn favoriete televisie programma ‘Spongebob Squarepants’ is erop. In deze aflevering aapt Patrick (Spongebob’s beste vriend) hem in van alles na, omdat hij een prijs wil winnen. Natuurlijk heb ik ook deze aflevering al honderden keren gezien, maar ik blijf hem leuk vinden. Onze hond Wodan vindt Spongebob maar niks. Dat weet ik omdat hij altijd bij de televisie wegloopt als ik Spongebob kijk. Ik moet er altijd wel om lachen, maar ook mijn ouders vinden Spongebob niet leuk. Zij vinden dat het maar een domme, schreeuwende en irritante spons is. Een keer gaf ik als antwoord daarop dat ze zelf dom en irritant zijn. Dit kostte me een week huisarrest (geen televisie, geen playstation en geen vriendjes te spelen). Als mijn moeders vriendinnen weg zijn ga ik naar haar toe. Ik vraag haar waarom ze zo blij is. ‘Nou jongen, dat zal ik je vertellen. Je weet dat je moeder niet zo vaak iets leuks doet, vooral door mijn werk en omdat ik jullie niet alleen wil laten. Nu hebben mijn vriendinnen en ik afgesproken dat we een weekendje naar Scheveningen gaan. In de weekend gaan we winkelen, naar een theatervoorstelling en natuurlijk naar een chique restaurant. We gaan onszelf een keertje goed verwennen en daar kijk ik heel erg naar uit!’ Nu ik zo naar mijn moeder kijk, ziet ze er ineens een stuk minder vermoeid en juist een stuk levendiger uit. Ik ben blij voor haar dat ze eindelijk een keer weer iets leuks gaat doen. Wekenlang kijkt ze er naar uit en ze praat er elke dag over. Als het eindelijk zo ver is, kan niemand haar geluk haar nog afnemen. Ze heeft er zoveel zin in. Papa en ik zwaaien haar en haar vriendinnen uit. We hebben een mannen weekend gepland. Omdat ik nog maar vier ben houdt dat in: zwemmen, Mac Donalds en voetballen. Dat zijn dingen die ik erg leuk vind. Eerst moet ik naar school, want het is vrijdag. Op vrijdag beginnen we altijd met gymnastiek, daarna handvaardigheid en ’s middags (dat houdt in na de middagpauze) muziek. Muziek vind ik erg interessant, gymnastiek vind ik erg leuk, maar handvaardigheid vind ik verschrikkelijk. Ik snap niet wat mensen daar zo leuk aan kunnen vinden. Mijn werkjes mislukken altijd. Halverwege de gymnastiek les komt de directeur binnen. Hij vraagt of hij mij even kan spreken. Ik loop met hem mee het lokaal uit. Zijn gezicht staat strak, waar ik een naar gevoel van krijg. ‘Sam, schrik niet. Je moeder voelde zich op weg naar Scheveningen plotseling heel erg ziek. Je moeders vriendinnen zijn met haar naar het ziekenhuis gereden. Het is waarschijnlijk niks ernstigs, maar je vader wilde dat jij werd ingelicht. Je vader is nu naar het ziekenhuis toe, dus je zult tussen de middag even met Tommie mee naar huis moeten. Zijn moeder weet er al van.’ Ik knik braaf. Als het toch niets ernstigs is, wil ik het eigenlijk helemaal niet weten. Ik vind het trouwens helemaal niet erg om met Tommie mee te gaan. Hij heeft een aardige moeder en ze is bijna altijd thuis. Heel anders dan mijn moeder, zij is ook aardig, maar niet zo vaak thuis. Dat komt omdat ze een heel drukke baan heeft. De directeur begeleid me naar het klaslokaal (alsof ik zelf de weg niet weet). Ik zit natuurlijk nog maar in groep 1, maar zit al lang genoeg hier op school om de weg te weten. Alsof er niks aan de hand is (dat is er voor mijn weten ook niet, mama is gewoon een beetje ziek) ga ik weer verder met gymnastiek. Mijn dag gaat er gewoon om door. Als ik na school in huis kom, ligt mama op de bank. Ik vraag aan haar of ze ziek is en ze knikt. Ik geloof haar en iedereen om mij heen verbergt hun zorgen over mijn moeder. Ik weet niet beter dan dat ze gewoon ziek is en maak me dus geen zorgen. Natuurlijk weet ik wel dat mama soms naar het ziekenhuis moet, maar ik moet toch ook wel eens naar het ziekenhuis? Ik zie er geen probleem in, totdat mama en papa een half jaar later huilend op de bank zitten. Ik heb mijn ouders nog nooit zien huilen. Ze zijn trouwens ook nooit thuis als ik thuis kom uit school. Nu voel ik wel aan dat er iets fout is. Ik ga naast papa en mama op de bank zitten en vraag wat er aan de hand is. Ze antwoorden niet. Misschien hebben ze me niet gehoord, dus ik vraag nog een keer of er wat aan de hand is. Weer geen antwoord. Dit keer kijkt mijn moeder me alleen heel verdrietig, met een betraand gezicht, aan. Door dit droevige gezicht begin ik ook te huilen. Papa drukt me stevig tegen zich aan en zegt: “Het is afgelopen, Sam.” Wat is afgelopen? Ik snap niet wat papa bedoelt, maar houd me stil. Na een poosje vraag ik: “En nu?” Papa kijkt me aan en antwoordt: “We gaan vechten, Sam. Vechten om het uit te stellen.” Nog steeds snap ik niet wat hij bedoelt. Waar gaan we voor vechten? Dan zegt mama plotseling: “Het is niet erg, Sam. Ik laat jullie nog niet alleen. We doen ons best om mijn leven zo lang mogelijk te verlengen, zodat ik nog niet bij jullie weg wordt gehaald.” Mama’s leven uitstellen? Opeens wordt het me duidelijk wat papa bedoelt. Ik beginnen te gillen en te stampen. “Mama mag niet weg! MAMA MAG NIET WEG!” Papa en mama kijken huilend toe en laten me mijn gang gaan. Een paar dagen later heeft mama de griep. Ze is zo ziek dat ze niet meer kan lopen. Ik moet naar school, het is woensdag. Op woensdag beginnen we altijd met buitenspelen en daarna moeten we verplicht puzzels maken. In de pauze zie ik papa met de directeur naar mij toe komen. Ik ren blij naar papa toe en geef hem een knuffel. Als ik naar zijn gezicht kijk zie ik dat hij niet blij kijkt. Hij kijkt zelfs ongelukkig. Ze nemen me mee naar het lokaaltje van de directeur. “Sam, het is afgelopen.” Dit keer begrijp ik meteen wat papa bedoelt. Mama is dood. Overleden. Niet meer hier. Ik besef dat ik haar nooit meer zie, maar ik huil niet. Ik voel een enorme leegte, maar ik trek me er niets van aan. Ik sta op, loop naar de deur en ga weer terug naar het speelplein.
Langzaam vervagen de filmpjes weer. Ik word ruw uit mijn gedachten geschud door een hard geluid, waarschijnlijk het geluid van de voorbij razende trein. Dat betekent dat ik hier al meer dan een half uur zit. Ik moet naar huis…

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen