Het is me gisteren niet gelukt te schrijven, ivm mijn werk. Daarom heb ik die dag over geslagen, ik heb al een cyberslap gehad. (':

Mijn ogen zijn gesloten, terwijl ik in een diepe kniebuiging voor mijn Meester zit. Gedachten zweven rusteloos door mijn hoofd en ik voel mijn hart zo luid in mijn borstkas bonken, dat ik even bang ben dat hij uit mijn lichaam zal springen.
Zojuist heb ik aangekondigd dat ik bereid ben een eed af te leggen, die mijn leven met dat van hem zal verbinden, totdat één van ons deze wereld zal verlaten voor de dodenwereld. Ik ben doodzenuwachtig, aangezien ik de gevoelens en gedachten van mijn Meester niet altijd kan peilen. Soms gedraagt hij zich als een echte edelman, veeleisend en hard tegen zijn onderdanen, soms spot hij met me en soms laat hij zijn zachte, kwetsbare kant zien die - voor zover ik weet - alleen ik van hem ken. Ik weet niet welke kant van hem ik vandaag zal ontmoeten, wat ervoor zorgt dat mijn gedachten zo onstabiel zijn. Zal hij de spot met me drijven en me niet serieus nemen? Dat is waar ik de meeste angst voor bezit. Alles is goed, ik accepteer elk gedrag van hem, zoals van elke onderdaan wordt verwacht, maar diep in mijn hart wens ik dat hij me in ieder geval serieus zal nemen.
Want dat ben ik - bloedserieus.
Mijn naam is Fellan - ik ben een jonge wees van veertien jaar, opgenomen in huize Ahern, één van de nobele families die ons land kent. Herinneringen zijn bij mij weggevlogen, als jonge ganzen die voor de kou vluchten naar het Zuiden en ik weet niets dat voor mijn tiende levensjaar is gebeurd. Ik weet niet waarom, het enige dat ik weet is dat er zich binnenin me ontzettend veel dankbaarheid bevind voor huize Ahern, omdat zij me hebben ontvangen als een gewone jongen en ze hebben zelfs de zoon van de Lord tot mijn Meester gemaakt. Precies, dat is de jongen voor wie ik nu gebogen zit, Lord Callum.
Ik wil hem bedanken, ik wil hem mijn eeuwige dankbaarheid laten zien, door deze eed af te leggen.
De eeuwigdurende eed, de magische eed die alleen kan worden gebroken door de dood. Wanneer de Meester sterft, zal de onderdaan ook sterven, dat is de enige voorwaarde die aan deze eed verbonden zit en die wil ik accepteren met heel mijn hart.
Ik krijg het een beetje benauwd van de eindeloze stilte die om ons heen hangt, maar mijn ogen houd ik stijf dichtgeknepen. Wat bevind zich in Callums gedachten? Wat maakt hem zo aan het twijfelen? Vertrouwt hij me soms niet? Ik voel hoe mijn lichaam begint te trillen en ik bijt hard op mijn lip, omdat ik niet wil dat hij mijn angst ziet.
Dit is het dan. Hij gaat mijn aanbod afwijzen omdat ik een vieze wees ben, natuurlijk. Ik ben ook niets waard. Ik ben een bange muis, kan niet tegen bloed en ben als de dood voor alle soorten honden. Een echte man zal ik mezelf nooit kunnen noemen.
Fellan - de man die geen man was. De wees die er niet in sloeg zich tot onderdaan van Lord Callum Ahern te maken.
Juist, zo zal de wereld mij voortaan kennen. Als de mislukte onderdaan van huize Ahern.
Ik krijg bijna medelijden met mezelf, totdat ik mezelf er aan herinner dat ik absoluut geen zelfmedelijden mag hebben, aangezien ik toch maar een waardeloze idioot ben.
En dan - dan voel ik een hand op mijn schouder en Callum's trillende stem dringt mijn hoofd binnen.
'Fel... Alsjeblieft.'
Ik bijt nog harder op mijn lip, totdat ik bloed proef.
'Kun je... Kun je me gewoon aankijken... Alsjeblieft?'
Ik schrik een beetje als ik hem zo kwetsbaar hoor. Verbaasd open ik mijn ogen en hef mijn hoofd. Cal's diepe, blauwe ogen staren in de mijne.
'Ik meen elk woord dat ik uitgesproken heb, Meester,' zeg ik, terwijl ik mijn blik niet afwend en zelfverzekerd in zijn ogen blijf kijken. Maar waarom kijkt hij zo droevig?
Hij slaakt een zucht. 'Hoe vaak moet ik je nog zeggen dat je me geen Meester moet noemen? Ik voel me er net zo oud en grimmig door als mijn vader.'
'S-sorry, M- eh, Cal...'
'Luister, Fel,' zegt Cal en hij gaat op zijn knieën voor me zitten, net als ik, zodat we op gelijke hoogte zijn. Een glimlach trekt over zijn gezicht terwijl hij zijn hand op mijn schouder legt.
Ik wacht gespannen af.
'We zijn twee jongens van veertien jaar,' zegt Cal. Ik knik. Waar wil hij heen?
'We zijn altijd samen.'
Ik knik weer. Dat is wat een onderdaan hoort te doen, zijn Meester nooit verlaten.
'Ik beschouw je niet als mijn onderdaan, Fel,' zegt Cal.
Er gaat een schok door mijn lichaam heen. Wat? Wat zegt hij nu? Net nu ik dacht dat hij mijn aanbod toch zal accepteren?
Ik ben toch zo waardeloos als net door mijn gedachten schoot.
'Fel, kijk me eens aan.'
Ik had niet eens in de gaten dat ik mijn ogen had neergeslagen. Ik gehoorzaam en hoop dat mijn blik mijn gevoelens niet verraad.
Opnieuw glimlacht Cal naar me.
'Je bent mijn vriend, Fel, doe niet zo raar. Ik heb deze flauwekul nooit gewild, we zijn vrienden, Fel, jij en ik. Dus gedraag je alsjeblieft niet zo formeel, daar wordt ik verdrietig van!'
Dan slaat hij een arm om me heen en drukt me tegen zich aan. Mijn lichaam vult zich met een vreemde warmte die ik niet ken, maar aangenaam aanvoelt en ik laat het opgelucht toe. Ik weet alleen niet of ik moet lachen of huilen, maar ik ben zo blij dat het pijn doet.

Reageer (1)

  • Kinaros

    Echt heel mooi! Kudo van mij. (:

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen