De gesproken tekst met Cyprioten zijn eigenlijk Engels gesproken.

"Dus jullie eten echt de hele dag niets?" vroeg ik aan de Cypriotische vrouw. Ik was verdwaald in het kleine dorpje Lapta, en deze vrouw was zo aardig geweest me een overnachting te bieden in haar huis. Ze had speciaal voor mij iets te eten en te drinken gehaald.
"Nee, dat mag niet volgens ons geloof. We mogen niet eten en drinken tot de zon weer ondergaat. Tien voor acht in ons geval."
"Zelfs geen water?" vroeg ik ongelovig, terwijl ik nog een hap uit een stukje meloen nam.
"Zelfs geen water."
"Dat lijkt me echt verschrikkelijk in deze hitte."
"Tja, we hebben dit jaar pech dat de Ramadan in de zomer valt."
"Zouden jullie eigenlijk geen hoofddoek moeten dragen als moslim zijnde?"
"Nee, wij zijn niet zo strenggelovig."
"Oh. Hoe komt het eigenlijk dat jullie hier vrij goed Engels spreken? Jullie zijn niet naar school gegaan, of wel? Jullie land ziet er in ieder geval niet erg rijk uit."
"We zijn misschien niet de rijkste, maar vergeleken met vele andere landen toch ook niet de armste. Je hebt hoe dan ook gelijk als je zegt dat ik nooit naar school ben geweest. Ik heb nooit geleerd gekregen te lezen of schrijven, maar mijn kinderen die nu wel op school zitten, leren het weer aan mij. Mijn man was trouwens een monnik vroeger. Hij is werkloos geworden dankzij de scholen. Nu de kinderen lezen en schrijven kunnen, hoeft er niemand meer een brief door een monnik voor te laten lezen. De reden dat wij zo goed Engels kunnen, is dat er een tijdje terug de Britten hier geheerst hebben. Zo hebben de Britten in 1960 onze hoofdstad Nicosia in twee delen gesplitst. Een Grieks gedeelte en een Turks gedeelte. Je wilt zeker ook weten hoe het met de onafgemaakte huizen zit?"
"Ja, graag!"
"Wij hebben hier in Cyprus geen hypothecaire lening. We krijgen vijftigduizend euro van de bank, en daar moeten we het mee doen. Als we dan niet genoeg geld hebben, zullen we moeten wachten tot we dat wel hebben, en dan verder bouwen."
Ik nam nog een hap uit mijn meloen en nam vervolgens een slok water.
"Heb je zin om mee te gaan naar de moskee?"
"Natuurlijk! Hoe laat is het nu?"
Net op dat moment begon er een of ander raar gezang te spelen.
"Vier uur zo te horen."
Ik stond op van het krakkemikkige stoeltje en liep achter de zwartharige vrouw aan, naar de deur. Ze draaide aan de lamp en piepte een zachte 'au'.
"Hebben jullie hier geen schakelaars?"
"Jawel, maar wij nog niet."
Na een klein stukje gelopen te hebben, stonden we voor een gotische kerk. Deze kerk was gebouwd door de Ottomanen, en waren de spitse daken afgehaald, en aan de zijkant twee kleine torentjes geplaatst. Alle christelijke kenmerken waren weggehaald.
Ik schopte mijn teenslippers uit en trok aan de rechter mauw van mijn wijde shirtje, dat ik het liefste maar over één schouder droeg. De rode tapijten, die uiteraard ook in deze moskee richting Mekka wezen, voelden zacht en warm onder mijn voeten. Het viel me direct op dat de mannen en vrouwen hier gescheiden zaten te bidden. Ik volgde het voorbeeld van Esra en ging op mijn knieën, op het tapijt zitten. Zachtjes zei ze een Turks gebed op, en stond weer op.
"Ik zal het niet te lang maken. Dat is misschien vervelend voor jou," legde ze uit.
We verlieten de moskee en ik stapte weer in mijn slippers.
"Ik wil ook nog even langs de kippenboerderij, als je het niet erg vindt," zei Esra.
"Nee, hoor. Geen probleem."
Onderweg legde ze me uit dat de eigenaar van de kippenboerderij miljonair was geworden door zijn vele kippen. Hij had de lekkerste eieren van het hele dorp volgens haar.

Één dag later.

"Weet je zeker dat je niet meer nodig hebt?" vroeg Esra me nog, voordat ik weer verder trok.
"Nee, nee. Twee flesjes water en 500 gram meloen moet genoeg zijn. Ik heb nog 75 Turkse lira op zak dus dan kan ik nog altijd langs een supermarkt gaan."
Esra knikte. "Oké, veel succes dan maar. Heb je de weg onthouden?"
"Ja, gewoon de weg naar beneden volgen, en dan de bordjes naar Gyrne volgen. In Girne moet ik vervolgens een taxi zoeken die me naar het hotel kan brengen."
"Precies, zo moeilijk is het dus niet."
Ik deed de rugzak om en bedankte Esra nu voor de tiende keer deze dag. De weg vanuit hier naar Girne was ongeveer zeventien kilometer, en het zou drieënhalf uur lopen zijn. De ochtendzon brandde al fel tegen mijn huid. Ik had me vanochtend nog eens goed ingesmeerd, voor ik op pad ging. Tegen de tijd van twaalf uur is het hier meestal zo'n 45 graden, en in de hoofdstad Nicosia is het altijd zeven graden warmer. Al gauw had ik mijn waterflessen leeg, en was de meloen al bijna op. Ik had niets meer om mijn enorme dorst mee te stillen. Ik veegde het zweet van mijn voorhoofd, en liep op het geluid van water af. Daar waar 's winters normaal gesproken een hele rivier stroomde, stroomde nu slechts een klein beekje. Met moeite klom ik naar beneden, en vulde mijn flessen bij. Ik moest nu toch echt wat zuiniger zijn, want ik was nog geen twintig minuten onderweg. Buiten het water, was mijn puf ook al een heel eind opgeraakt. Ik stopte onder zowat iedere boom die ik tegenkwam om even uit te rusten. Op deze manier kwam ik natuurlijk niet veel verder. Na zo'n twee uur onderweg te zijn, kwam ik eindelijk weer een klein huisje tegen. Het was zo'n drie bij zeven meter groot, en was gemaakt van keien en leem. Het dak was gemaakt van bamboetakken. De ramen en deuren waren gewoon openingen in het stenen gebouwtje. Ik twijfelde geen minuut en liep erop af. Het eerste levende wezen dat me begroette was een ezel, die een man uit het gebouwtje liet komen.
"Oh, hallo daar! Kan ik u misschien helpen?" vroeg het oude mannetje.
Ik bestudeerde hem eerst voordat ik antwoord gaf. Hij droeg nogal ouderwetse kleding, en hij had een leesbrilletje op zijn neus staan. Zijn hoofd was voor een deel kaal, maar in zijn nek waren nog lange, grijze haren te vinden.
"Zou ik hier misschien even kunnen uitrusten? Ik ben al zo'n twee uur onderweg, en ik houd het nu echt niet langer meer vol."
"Natuurlijk, kom binnen! Wil je misschien ook wat te drinken?"
Ik knikte hevig. "Ja, mijn waterflessen zijn alweer bijna leeg. Ik heb ze een paar keer bijgevuld bij het riviertje maar het water daar lijkt steeds meer uit te drogen."
"Dat komt omdat alle bewoners van Lapta er water uit halen."
De man stelde enkele vragen en ik beantwoordde ze keurig. Ik dronk teugen vol water, en ik schaamde me dat ik zowat al zijn water opdronk. De man bleek van het Griekse gedeelte te komen. Hij had blijkbaar gevochten in de oorlog hier 38 jaar geleden. Hij was zijn medestrijders kwijtgeraakt en had toen dit verlaten pand gevonden. Het was verwoest door een granaat of dergelijke en alleen maar de muren stonden nog overeind. Het dak was verwoest door de oorlog, en dus had hij dat zelf maar opnieuw gemaakt. Ik liet me op het bed vallen en tuurde naar het plafond. De onderkant van het dak was belegd met Griekse kranten uit het jaar 1953 of later. Het duurde niet lang voordat ik mijn ogen sloot en in een diepe slaap viel. Ik werd gewekt door gerammel aan mijn schouder.
"Hey, wakker worden! Je had me gezegd je na twee uur te wekken!"
Moeizaam opende ik mijn ogen. Mijn beeld was nog wazig, maar ik kon de grijsharige man wel herkennen. Ik mompelde een bedankt en ging overeind zitten. Ik raapte mijn spullen bij elkaar en wilde het huisje verlaten, toen ik een hand op mijn schouder voelde rusten.
"Als je wilt, mag je mijn ezel lenen om op te rijden."
Ik keek de man ongelovig aan, en keek vervolgens naar de ezel. Dat zou wel een stuk fijner zijn, ja.
"Graag, ehm. Ik ben bang dat ik mijn geld nodig zal hebben, maar misschien dat u dit gouden armband aan wilt nemen?" bood ik aan.
De man keek me met glunderende ogen aan. "Dat vind ik echt heel aardig van je," en hij nam het armband van me aan.
Ik zei gedag en klom op de ezel. Mijn spullen stopte ik in de tas die om de ezel hing, en de rugzak liet ik achter bij de man. Met de ezel ging het een stuk sneller, en hoefde ik veel minder te pauzeren. Een zucht van verlichting ontsnapte uit mijn mond toen ik eindelijk de bekende gebouwtjes in Girne zag. Ik liet de ezel vrij in een weide, waarvan het gras maar dor uitzag. Ik nam de laatste slok water uit de fles en ging op zoek naar een taxi. Een grijze Mercedes Benz met het bordje 'taksi' erop, stopte pal voor mijn neus. De deur ervan werd van binnenuit opengeschoven, en daar zag ik mijn moeder zitten. Ze zag er moe en verhongerd uit.
"Mam!" riep ik in volle glorie.
Ze glimlachte naar me, maar zei niets. Direct stapte ik in de auto. Ik wilde mijn gordel omdoen, maar mijn moeder hield me tegen.
"Dat hoeft hier niet. Hier mag je zelf weten of je hem omdoet of niet."
Toch deed ik hem voor de zekerheid om. Ik keek door de geblindeerde ramen naar buiten. De auto's reden hier in Cyprus aan de linkerkant, en dat was bij rotondes vaak heel verwarrend. De stoepranden waren hier zwart met wit geschilderd, zodat ze beter op zouden vallen. Ook liepen hier veel honden en katten rond. Het waren geen straathonden of katten, want ze kregen wel gewoon te eten, maar de inwoners van Cyprus wilden ze niet in huis hebben wegens vlooien en teken. Ik keek toe hoe het duister in een rap tempo inviel. Al snel waren de straten pikdonker, want lantaarnpalen vond je hier niet zoveel. De taxi zette ons af voor het hotel, en ik verlangde nu al naar de koude douche...

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen