Liggend in het gras
Ik word wakker, ik ben niet meer in het ziekenhuis, maar in een vreemde kamer. Ik ga op de rand van het bed zitten om wat beter om me heen te kijken, ik zie dat het een zolderkamertje is. Overal staan verhuisdozen, ik sta op en open een van de dozen, mijn make-up doos zit erin. Ik haal het eruit en zet het op het bureau dat in de hoek van de kamer staat, dan open ik het en zie ik dat alle make-up en sieraden eruit zijn. Ze kunnen niet mijn make-up en sieraden gepakt hebben! Ik begin alle dozen te openen, het moet ergens zijn! Als ik de laatste doos open en zie dat ook daar mijn make-up en sieraden niet in zit plof ik huilend op bed. ‘Schat, gaat het?’, mevrouw Hoogland is de kamer ingelopen, ‘Ga weg’, zeg ik, ‘je weet niets’, ‘Ik weet dat je verdrietig bent, maar je moet er toch proberen overheen te komen’, zegt ze, ‘het amulet’, zeg ik, ‘jullie hebben het meegenomen, het zit niet meer in de doos’, ‘Welk amulet?’, ‘Het amulet van mijn moeder, het zat altijd in mijn make-up doos en nu is het weg, alles is weg’, zeg ik, tranen rollen over mijn wangen en worden opgevangen in het muf ruikende kussen, ik hoor mevrouw Hoogland naar het bureautje toe lopen. Ze opent het kistje, ‘Maar schat, het zit vast nog in een van de andere dozen’, zegt ze, voor ze zich omdraait en ziet dat alle dozen geopend en leeggemaakt zijn. ‘Betekende dat amulet dan zo veel voor je?’, zegt ze met opgeheven stem, ‘Ik heb het van haar gekregen vlak voor ze overleed, en ze vertelde erbij dat ik het voor altijd moest koesteren, en wanneer ik haar zou missen hoefde ik alleen maar over het amulet te wrijven en dan zou ik de warmte van haar weer voelen’, ik sta op en ren de trap af, huilend.
Beneden bots ik tegen iemand op, ik kijk op en zie een jongen. Blond krullend haar, blauwe ogen en een lieve glimlach, ik gok ongeveer 15 jaar oud. ‘Gaat het?’, vraagt hij, ‘Ja het gaat wel’, zeg ik en ik loop naar de voordeur, ‘Ik heb alleen even wat… ehm… wat frisse lucht nodig’, ik loop naar buiten, het grindpad af, ‘waar ga je naartoe?’, roept hij me achterna, ik heb geen zin om te antwoorden. Ik hoor door het knarsen van de steentjes op het grindpad dat hij me achterna is gelopen. Ik loop gewoon door en zie in de verte een klein parkje, zodra ik bij het parkje ben aangekomen ga ik in het groene gras liggen, met mijn ogen gesloten. Ik hoor dat hij naast me gaat liggen, ‘Hier vergeet je even al je problemen’, zegt hij, ik heb mijn ogen nog steeds dicht, ‘ik lag hier vroeger altijd in het gras als ik me verdrietig voelde, dan luisterde ik naar de vogeltjes die floten, het kabbelen van het beekje…’, ik voel zijn hand tegen de mijne, ‘sorry’, ik sta op en ren de andere kant uit, ‘Marie wacht!’, hoor ik hem roepen, ik sta stil, nog steeds met mijn rug naar hem toe, ‘Hoe weet je mijn naam?’, roep ik, ‘Ik ben je nieuwe broer’, Zegt hij, ik draai me om, ‘wie denk je dat je bent? Je probeert mij te versieren en je bent mijn broer!’, ‘Sorry, het spijt me’, zegt hij, ik loop weer verder, ‘Wil je dan ten minste mijn naam weten?’, hoor ik hem nog roepen, maar ik loop verder, ‘David, mijn naam is David…’, hoor ik hem nog, maar ik heb geen zin om nog te antwoorden, ik loop verder, het park uit…
Er zijn nog geen reacties.