Foto bij 19. A part of the past

-Dawn-

“¡Digues-ho! ¡Digues-ho!” ”Zeg het! Zeg het!” De man, eerder een monster, komt op me afgelopen en richt zijn toverstaf op mijn hals. “Famalto.” Ik probeer de spreuk te ontwijken, maar hij komt vlak op mijn hals terecht en geeft mijn stem een raar gevoel. “Dat was een taalspreuk. Je zult me nu helemaal verstaan, zonder dat je alles moet vertalen.” Ik knik, maar blijf stokstijf staan en staar bang in zijn grote, donkere ogen. "Vertel me waar hij is of ik vermoord je! Net als je ouders, Dawn!" Tranen stromen sneller dan tevoren over mijn wangen en ik zak - leunend tegen de deurpost - in elkaar op de grond. “Hoe durf je. Waarom ben je terug gekomen? Om me ook te vermoorden? Dat zal je niet lukken, ik zal eerder zijn!” Ik kijk met vuurspuwende ogen door mijn wimpers naar het monster, spring als een gazelle naar voor en neem in enkele seconden mijn toverstaf van uit mijn jaszak. “Crucio!” Mijn spreuk wordt op hem afgevuurd, maar het monster blijft gewoon staan. Wat is dat nu? Het doet hem niks. “Avada Kedavra!” Een groene lichtstraal snelt op hem af, maar weer blijft hij gewoon staan. Nu komt hij met grote passen op me af en neemt mijn keel vast. “Help!” schreeuw ik moeizaam. Ik kan bijna niet meer ademen en de geluiden die ik produceer om versterking te roepen, komen eruit als een schor gemompel. “Vertel me nu meteen waar Sirius Zwarts is! Of het zelfde lot als je ouders staat je te wachten!” Ik huil, ik huiver en begin met mijn benen in het wilde weg te schoppen. “Laat me los!” fluister ik hees in zijn oor. “Vergeet dat maar. Niet voordat je me vertelt waar Sirius is.” Tranen blijven over mijn wangen stromen en ploffen dof neer op de houten vloer.

“Alohamora!” De deur vliegt met een harde klap open en ik val meteen op de grond, mijn benen pijnlijk in elkaar verstrengeld. “Dawn, alles goed?!” Ik kijk door mijn wimpers opnieuw naar boven en zie dat het monster letterlijk in rook is opgegaan, want een zwarte stofwolk vormt zich vlak voor me. Professor Anderling richt haar toverstaf op de stofwolk, terwijl Hermelien me helpt recht staan. “Gaat het?” “Mijn benen doen wat pijn, voor de rest alles in orde.” Ze staart geschrokken naar de verschroeide huis op mijn hals, waar het monster me heeft vastgehouden. “Het doet geen pijn, het brandt alleen wat.” “Je moet naar de ziekenzaal, Dawn. Mevrouw Plijster moet je eens onderzoeken.” Ik knik zwijgend en loop met verdroogde tranen op mijn gezicht mee naar de ziekenzaal, ondersteund door Professor Anderling en Hermelien.

“Laat me je eens beter bekijken meisje.” Mevrouw Plijster wrijft met een ontsmet doekje over mijn verschroeide huid en controleert de rest van mijn lichaam. Een paar keer gebruikt ze Balsemio en laat me de nacht in een ziekenbad doorbrengen. “Het zal je goed doen.” Het is nu ongeveer één uur middernacht, dus ik kruip meteen in het wit gehulde bed en probeer te slapen, wat moeilijk gaat. De hele tijd flitsen beelden van mijn verleden - beelden die ik nog nooit eerder had gezien -, beelden van het monster, van mijn ouders en nog vele andere over mijn netvlies, waardoor ik lichtjes begin te hyperventileren. Ik draai en keer in het bed en sluit mijn ogen, maar vanaf het moment dat ik dat doe, flits er een hele rij aan beelden op mijn netvlies voorbij. Een hele rij beelden, die vanzelf een korte speelfilm worden.

Plots stond ik voor een oude, houten deur. Aan de andere kant er van hoorde ik stemmen praten; één vrouwenstem en twee mannenstemmen. Wanneer ik de deur zachtjes openduwde, zag ik een vrouw in een zetel zitten. Ze had zwart gekruld haar dat met een bruine speld was omhooggestoken. Tegenover haar zaten een man met bruin kortgeknipt haar en een man met donkerbruin tot zwart gekruld haar tot op zijn schouders. Het kamertje was niet echt gezellig en zeer oud; het behang was van de muren gescheurd, een oude platendraaier versierde een oud, klein tafeltje en de stoeltjes stonden op instorten. Ik liep verder de kamer in, maar merkte dat niemand me zag. Voor hen was ik gewoon onzichtbaar. Ik liep naar een kast die in de linkerhoek van de kamer stond en leunde er voorzichtig tegenaan.

“Sirius, laten we het even niet over Voldemort hebben. We weten dat hij terug is en dat hij slechte tijden zal brengen.” De man met het lange, golvende haar was dus duidelijk Sirius. Met zijn langere haar tot over zijn schouders, leek hij veel jonger. “Ava, je hebt gelijk, maar het spijt me, ik moet nu gaan. Zullen we ons gesprek een andere keer verder zetten? Het wordt wat te gevaarlijk voor me om lang op één plaats te blijven.“ De vrouw en de andere man knikten begrijpend en wensten hem nog een goede dag verder. Sirius stond op vanuit zijn zetel, stapte de open haard in en verdween in een oogopslag. Anthony, de man met het korte, bruine haar stond recht en legde zijn rechterhand teder op Ava haar schouder terwijl ze begon te wenen. Ik veerde voorover en liep op de jonge, knappe vrouw af. Zelf ging ik voor haar zitten op mijn knieën en legde mijn rechterhand doorzichtig op haar bil. Ik wou haar tranen wegvegen, maar mijn arm reikte niet ver genoeg. Het was net alsof ik een geest was.

Plots vloog de deur open en vlogen Anthony en Ava met een klap tegen de muur. Waar enkele seconden geleden mensen voor me zaten, waren er nu twee lege plekken te zien. Ik draaide me om en zag de jonge versie van mijn ouders op de grond liggen. Onmiddellijk stonden ze recht en richtten hun toverstaf op het gedaante dat binnenkwam. Ook ik richtte mijn toverstok gehaast op de schim, maar veel zou het niet uithalen. Het monster die mij eerder had aangevallen kwam nu de kamer binnen gelopen. Hij sprak juist dezelfde taal; Catalaans, zoals hij tegen mij sprak. “Waar is hij?! Ik weet dat hij hier is dus spreek op!” “Waar heb je het over?“ antwoordde Ava met een scherpe stem. “Sirius, waar is hij? Ik weet dat hij hier is en dat jullie samenspannen tegen Voldemort, daarom ben ik hier! Spreek op nu!“ De bange, maar zelfzekere man en vrouw weigerden de hele tijd om het te zeggen en toen gebeurde het, net na de smeekbede van de vrouw.

“Alstublieft, vermoord ons niet! We hebben een dochter die ons nodig heeft!” maar het hielp niet. “Avada Kedavra!“ De groene lichtflits omarmde de beide personen en nam zo snel als hij verschenen was hun levenslust af. Hun haren werden dof van kleur en structuur, hun tanden werden grauw, grijs en ik zag de glans uit hun ogen verdwijnen. Ze vielen lusteloos op de grond en het monster stapte op hen af. Ik spurtte de kamer ernaast in en liep op het wiegje af. Een klein meisje van ongeveer twee jaar lag - zonder te beseffen wat er in de kamer ernaast gebeurd was - rustig te slapen. Ze had al een klein bosje donkere haren op haar hoofd en een pop zat tussen haar ene armpje geklemd. Ze zag er zo lief en kwetsbaar uit.

Zware voetstappen kwamen richting de kamer gelopen, ze werden verraden door het parket dat hard onder het gewicht kraakte. Voordat de deur openzwaaide, verscheen een man met een witte baard en wit haar. Perkamentus. Hij sloot de deur met één zwiepbeweging van zijn toverstok, magisch af, nam het kleine meisje uit de wieg en wou terug weggaan toen de deur bijna kraakte onder het gewicht van het monster dat er waarschijnlijk met bruut geweld tegenaan liep. Het kleine meisje kwam wakker en begon meteen te wenen. “Alles komt goed kleine Chloe, geen zorgen.” fluisterde hij bemoedigend in haar oor. De deur vloog in enkele houtsplinters door de kamer, maar de man en het kleine meisje waren al verdwenen net voordat het monster de kamer instapte.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen