* Hoofdstuk 20
-Peeta’s pov-
Een leeg bord staat voor me en het is akelig stil. Ik had geen zin om met de rest te eten want dan was de stemming nog grilliger geweest. Mijn bord wordt opgeruimd door een Avox en zodra zij de kamer uit is, sta ik op van mijn bed en loop ook mijn kamer uit. Zodra ik de gezamenlijke ruimte inloop, zie ik dat Silber al van tafel is. Waarschijnlijk zit ze al in de kamer. Ik besluit dat ik daar ook maar heenga. Ik zie dat Silber haar handbeschermers nog aan heeft als ik binnenkom. “Je hebt je handbeschermers nog aan.” zeg ik en ze gooit ze snel op de bank. “Sorry meneer.” Waarom noemt ze me ineens meneer? Zo erg ben ik toch niet. Ze ontwijkt mijn blik maar ik laat me niet uit het veld slaan en ga verder. “Dan kunnen we beginnen. Laat zien wat je in huis hebt.” Nadat ik dat heb gezegd, merk ik dat Silber verbaasd is. “Toe maar, ik kan het hebben.” Ze probeert het maar het is niet genoeg. Dan maar pushen. “Kom op nou. Is dit alles? Zo’n goed voorbeeld ben jij niet voor je broertje. Of doe je je net zo zwak voor als hij is?” Ik zie dat die uitspraak haar woedend maakt en ik heb meteen spijt van wat ik gezegd heb. Desondanks gaat Silber op volle kracht door. Ik weer haar aanvallen af en zij herpakt zich elke keer weer en gaat door met aanvallen. “Oké, voorlopig is het goed. Je hebt kracht in je en nu moeten we dat zien te gebruiken zonder reden.” “Ik ben geen vechtmachine.” “Nee, inderdaad. Dat moet je nog worden.” “Wat als ik het niet wil worden?” “Jij hebt niks te willen!” Ik merk dat ik begin te schreeuwen. “Het enige wat je wilt is overleven. Niks anders..” Haar ogen worden groot en ze rent huilend weg. Verdomme, waarom doe ik dit? Ik ben niet mezelf. Ik hoor niet zo te zijn. Ik weet hoe ze zich voelt. Ik heb nota bene in dezelfde situatie gezeten. Nadat ik uitgeraasd ben, ga ik naar Silber’s kamer om mijn excuses aan te bieden. Ik zie haar naar de lucht kijken. De zwarte lucht is bezaaid met sterren en ineens kom ik met een idee. “Ik ken een plek waar de sterren beter te zien zijn.” Ze negeert me maar ik probeer het nog een keer. “Waar ze helderder schijnen en mooier zijn.” Ze draait zich om en kijkt me nog wat wantrouwig aan. Ik loop naar haar toe, pak haar hand en neem haar mee naar het dak. Maar dat weet zij niet. Als we in de glazen koepel zijn, zeg ik haar dat ze haar ogen dicht moet doen wat ze dan ook doet. Ik begeleid haar naar buiten. Als we eenmaal stilstaan geef ik aan dat ze haar oen weer open mag doen. Dat is dan ook wat ze doet. Ze staart naar de sterrenhemel en zegt niks. “Vind je het mooi?” vraag ik haar. “Het is prachtig.” is haar antwoord. “Sorry dat ik over je broertje begon. En het spijt me van het pushen met de training. Ik wil gewoon zeker weten dat je niet kansloos bent en dat je zult vechten om te overleven.” “Ik zal altijd blijven vechten om te blijven leven. Het maakt niet uit maar wil je het voortaan niet meer doen?” “Nooit meer. Wil je me vertellen wat er aan de hand is met je broertje?” Ze lijkt even na te denken maar vertelt uiteindelijk het hele verhaal. Ik luister geïnteresseerd en ben aangeslagen door haar verleden. Ik ben er stil van maar ik moet wat zeggen anders geeft het misschien weer en verkeerd signaal af. “Ik wist hier helemaal niks van. Het spijt me.” “Bijna niemand wist ervan. We wilden niet dat iedereen hem zou zien als een gehandicapte, zwakke jongen. Ik ben zo bang dat ik er niet zal zijn als zijn leven aan zijn eind is.” Ze begint te huilen. Ik heb medelijden met haar en probeer haar te troosten door mijn armen om haar heen te leggen. “Stil maar. Je zal bij hem zijn als hij gaat. Dat beloof ik.” Als ze gekalmeerd is. Laat ik haar niet los. Zij lijkt er geen probleem mee te hebben. Ik ben nu weer de mentor die ik had moeten zijn. De mentor met gevoelens en ik heb de tribuut die ik coach in mijn armen. Ik wil haar niet loslaten, zo goed voelt het.
Er zijn nog geen reacties.