1.2
‘Lennert, wat is er met me?’ Ik kon aan zijn manier van doen zien dat hij iets voor me verborgen hield. ‘Hoe lang heb ik geslapen?’ bracht ik er moeizaam uit. Zijn ogen wendden zich van me af. ‘Ik, ik weet niet hoe ik dit moet doen.’ ‘Gewoon, zoals je altijd doet, professioneel’, antwoordde ik. ‘Dat is wat we horen te doen, niet?’
Op dat moment keek hij mij recht in de ogen. Ik zag hoe hij zich met zijn handen geen raad wist en ze steeds bewoog. Hij had klamme handen. Ik hoopte dat dit niet was wat ik dacht dat het zou zijn. Ik had geen behoefte aan melig gedoe.
‘We hebben bloed afgenomen, Cérise, gewoon om te testen. Je bent de laatste tijd zo vaak ziek en ik weet dat je het ontzettend goed probeert te verbergen, maar ik zie het aan je ogen. Ik zie de pijn die je verkrampt en de onrust in slechts één enkele blik.’ Dit gesprek ging duidelijk een totaal andere richting uit dan deze die ik verwacht had en ik wist niet helemaal zeker of deze wending eigenlijk wel beter was of niet. ‘Heb je een vermoeden?’ vroeg ik. Hij probeerde onverschillig zijn schouders op te halen en stond op. ‘Ik wil je niet nodeloos ongerust maken. We moeten afwachten. Ik wil geen stempel op iets drukken waarvan het nog totaal niet zeker is of het er wel zou kunnen zijn.’ Hij gaf me een aai over mijn hoofd en liep toen zwijgend de kamer uit.
Alsof het gepland was, kwam Nathalie amper enkele minuten na zijn vertrek mijn kamer binnen met een doosje chocolade, waarmee ze me natuurlijk wist af te leiden. Toch voelde ik dat het kleine monstertje in me aan het brullen was en met de minuut sterker werd. Drie weken later werd het bevestigd. Ik kon niet langer jaren vooruit spreken, want ik had aids.
Reageer (1)
Je schrijft echt prachtig..
1 decennium geleden