Opdracht 1
Godinnen: de Nesoi (voor de mensen die dat niet weten; het zijn de godinnen van de eilanden)
Bekende persoon: William Shakespeare
Plaats: Pompeii
Oké, misschien is het een raar verhaal maar wat verwacht je dan ook met deze drie dingen ?!
In de verte zag ik eindelijk het vaste land. Ik ging voorop de boot staan en tuurde over de zee heen. Eindelijk was ik er. Pompeii stond dan misschien niet op het nummer één lijstje van plaatsen met inspiratie, eerder Rome of Verona, maar goed. Het was beter dan niets.
Na ongeveer een half uur stapte ik de kade op van Pompeii en wachtte totdat mijn spullen uit werden geladen. Ik bleef een aantal maanden in Pompeii om inspiratie op te doen voor een nieuw verhaal. Engeland was te saai geworden. Ik zag mijn twee hutkoffers staan en sleepte ze mee naar de dichtstbijzijnde paard met wagen. Ik zei tegen de chauffeur dat hij me moest brengen naar een slaapplaats en leunde achterover op het bankje waar ik opzat.
Het oude Pompeii was na de uitbarsting van de Vesuvius verder van de zee verwijdert, maar ik kon stukken van het oude gedeelte zien die onlangs was gevonden. We reden de binnenstad binnen en de chauffeur zette me af bij een klein hotelletje. Ik betaalde de man en liep naar binnen. Het was een oud gebouw, met oude balken en lage plafonds. Ik kreeg een kamer die op de zee uitkeek. Ik zette mijn hutkoffers in een hoek en pakte mijn pen en papier. Nu moest ik gaan schijven. Ik had al te lang niets meer geschreven. Sommigen zeiden dat ik mijn “gave” kwijt was. Nog een reden om een tijdje weg te gaan. Ik zuchtte en zette het idee uit mijn hoofd dat het misschien wel waar was. Ik pakte een jas en ging weer naar buiten. Als eerste ging ik naar het oude gedeelte. Ik zat zeker een paar uur naar een rotsblok te staren voordat ik besefte dat het niet ging lukken. Waarom niet? Boos stond ik op en liep richting de haven. Als het me morgen nog niet beviel, zou ik naar Verona gaan.
Ik zag een paar meter verderop een kroeg en stapte naar binnen. Ik ging zitten aan de bar en bestelde een bier. Ik legde mijn papier op de bar neer en begon een eerste regel te schrijven.
Het verhaal van een verloren schrijver.
Ik streepte het gelijk weer door. Zo moest ik niet gaan denken. De barman zette een bier voor me neer en ik betaalde. Ik tikte als een idioot op de bar en staarde met gespleten ogen naar mijn glas bier.
‘Inspiratieloos?’ een oude man kwam naast me zitten. Ik kneep mijn neus dicht bij het ruiken van de man. Een vieze vislucht zwermde rond me en moest proberen om niet te gaan overgeven. De man was enorm gerimpeld en droeg een visserspak. Hij was kaal en zijn blauwe ogen hingen zielig naar beneden.
Ik snoof lichtjes en nam een slok van mijn bier. ‘wat wilt u daar mee zeggen?’
De man grijnsde. ‘jij komt niet van hier’ constateerde hij. Ik schudde mijn hoofd en legde mijn veer neer.
‘Ben je een goede schrijver?’ vroeg de man.
‘Was’ zei ik en ik zag de man vanuit mijn ooghoeken grinniken. Waarom was deze man zo vreemd? Waarom was Pompeii zou vreemd?
‘En je komt helemaal naar Pompeii voor inspiratie?’ vroeg de man.
‘Ik ga morgen richting Verona’ zei ik en kuchte. De vislucht werd me bijna te veel.
De man zette grote ogen op en schudde verbaasd zijn hoofd. ‘dat moet je niet doen! Pompeii zit vol geheimen. Geheimen die jij niet weet’
Ik fronste mijn wenkbrauwen en de man wachtte af totdat ik iets zou zeggen.
‘Wat voor geheimen?’ vroeg ik uiteindelijk.
De man glimlachte. ‘je weet natuurlijk alles over de Griekse oudheid’
Ik wist wel wat, maar lang niet alles. ‘natuurlijk’ zei ik om verdere verontwaardigingen uit te sluiten.
‘Vroeger was Pompeii een stad van het oude Grieken. De geruchten gaan dat er eilanden verborgen zitten onder de zee voor Pompeii. Ze zijn onderwater gezet door Poseidon. De drie godinnen die over de eilanden heersten, zijn toen naar het vaste land gekomen’ de man bleef even stil om de woorden goed tot me door te laten dringen. Met moeite kon ik mijn lach inhouden en nam snel een paar slokken bier. Deze man van gestoord. Dat zag je zo. Wie geloofde dat nou dat er een stel Griekse Godinnen door deze stad liepen? Juist. Niemand dus. Behalve deze man natuurlijk.
Ik stond op en stopte het papier en mijn veer in mijn jaszak. ‘bedankt’ mompelde ik en draaide me om.
‘Je zult zien dat ik gelijk heb’ zei de man. Ik liep naar buiten en dwaalde de stad door.
Rond één uur S’ nachts zat ik op een lege kade aan de kust. Mijn benen bungelden over de rand heen en ik keek wezenloos de middellandse zee over. Ik dacht aan thuis. Hoe overhaast ik weg was gegaan van mijn vrouw en kinderen. We waren net een paar maanden geleden in Londen aangekomen, omdat ik in Londen de meeste kans zou hebben op een carrière als schrijver. Maar ja, ik kon niet eens meer een simpel verhaal verzinnen. Ik haalde de verfrommelde papieren uit mijn jaszak en mijn veer en inkt. Ik dacht aan het verhaal van de man, maar dat leek zo onwaarschijnlijk dat het niet waar kón zijn.
‘Schrijf over eilanden’ een zacht gefluister in mijn oor. Ik schrok op en keek om me heen waar het geluid vandaan kwam.
‘Ieder eiland heeft zijn eigen personificatie’ gegiechel. Ik draaide me om, maar ik zag niemand.
‘Hallo?’ roep ik. Toen er niemand antwoordde, verklaarde ik mezelf voor gek. Dat verhaal van die man was blijkbaar toch aangeslagen. Ik liep richting het bewoonde gedeelte toen ik de stem weer hoorde. Alleen was deze iets anders dan de andere.
‘Niet weg gaan! We willen je alleen maar helpen’
‘Oh hou toch op, Aretha’ een geïrriteerde stem klonk van links. Ik liep op het geluid af en stond weer stil. Ik hoorde spoken.
‘Toon jezelf’ riep ik. Weer gegiechel.
‘Wat een taal! Zo spreekt u ons niet aan, vreemdeling’ de stem klonk nu helderder en dichterbij. Alsof er iemand achter me stond.
‘Zeg alsjeblieft’ zei de stem.
‘Eh- alsjeblieft’ zei ik twijfelend. Ik hoorde een geluid op het water. Ik rende naar de rand van de kade en zag drie gestaltes dichterbij komen. En- nee. Dat was onmogelijk. Ze liepen op water. Dat kon toch alleen Jezus? Verward schudde ik met mijn hoofd en wilde me omdraaien. Maar op dat moment werden de gestaltes duidelijker. Het waren drie meisjes. En niet zomaar meisjes. Ze waren de mooiste die ik ooit in mijn leven had gezien. Zelfs nog mooier dan mijn vrouw en dochters. Ik kon er niets anders van maken dat het wel godinnen moesten zijn. Ze hadden alle drie lang, golvend blond haar dat tot hun middel viel en droegen witte, zijden jurken. Voor zover ik kon zien droegen ze geen schoenen en leken wel te vliegen over het water. Het enigste verschil tussen de meisjes waren dat ze andere oogkleuren hadden. De middelste had saffierblauwe ogen, de rechter had heel lichtblauwe ogen en de linker groenblauwe ogen. De meisjes stapten de kade op en glimlachte. Ze leken wel licht te geven, zo mooi waren ze.
‘Welkom, William Shakespeare’ zei het meisje met de saffierblauwe ogen. Ik was de verbaasd om na te denken over dat ze mijn naam wisten.
‘Ik ben Arethe. Mijn naam betekend schoonheid’ ik bekeek het middelste meisje goed. Misschien was ze ook wel de mooiste. Arethe lachte.
‘Nee, niet de schoonheid die jij bedoelt. De schoonheid van het leven. Ik probeer de schoonheid te bewaren van de eilanden’
‘Ik ben Arethi’ zei het meisje met de lichtblauwe ogen. ‘mijn naam betekend gave. Ik heb de gave om andere gave’s over te nemen. Ik merk dat u een gave hebt voor schrijven’
Ongemerkt voelde ik me gevleid door dit mysterieuze meisje. Zij was de enigste die nog zei dat ik een gave had.
‘En ik ben Aretha. Mijn naam betekend deugd en ik zorg ervoor dat de goede eigenschappen van onze eilanden bewaart blijven. Aangenaam kennis te maken’ het meisje met de groenblauwe ogen knikte even naar me. Stomverbaasd gaapte ik de meisjes aan. Ik dacht dat ik al veel vreemde dingen gezien had in mijn leven, maar dit stond wel op nummer één.
Ik schrok op van Arethe’s stem. ‘zwijgen is goud, jongeman. Maar als we je willen helpen, zult u toch wat moeten zeggen’
Ik knipperde even met mijn ogen. ‘is dit echt?’ kwam er uit mijn mond.
De meisjes lachten met hun twinkelende stemmen.
‘Ja natuurlijk’ zei Aretha.
‘Waarom willen jullie mij helpen?’ vroeg ik.
‘Omdat je ons nodig hebt, William’ verklaarde Arethi. Ze liep naar me toe en pakte mijn hand. ‘geloof me, je bent je gave niet kwijt. Je moet alleen weer vertrouwen in jezelf krijgen’
‘En daar kunnen jullie me mee helpen?’ vroeg ik. ‘wat voor goden zijn jullie dan? De alleswetende?’ zei ik een beetje sarcastisch.
De gezichten van de meisjes vertrokken even.
‘Nee. Wij zijn de Nesoi. Wij geven ieder eiland een eigen personificatie. We weten dat dit niet echt een opdracht is wat bij ons hoort, maar ik verveelde me’ zei Aretha.
‘Kom met ons mee, William. Vind je gave terug’ zei Arethe.
‘Waar naar toe dan?’ vroeg ik.
‘Naar de zee’
Ik wist genoeg over misleidende dingen dat dit niet de juiste beslissing zou zijn.
‘Nee bedankt’ zei ik en draaide me om. Het kon niet goed zijn om met godinnen mee te gaan. Ik had het hele tafereel me gewoon verbeeld. Het kon niet anders. Ik was moe en dat verklaarde ook gelijk waarom ik dingen zag die niet waar waren. Ik liep stug door, ook al hoorde ik hun stemmen langs me heen gaan. Ik begon te rennen. Ik moest hier weg.
En voor het eerst in tijden wist ik waar ik over moest schrijven. In ieder geval geen verhaal dat over goden ging.
Reageer (1)
(: lol ik weet niet of ik inspi heb hiervoor maar ik ga het proberen (en zo random mogelijk maken) moet ik het op mijn profiel zetten ofzo (ik doe noit mee met wedstrijden)
1 decennium geleden