Capter 8 || 'Cos i'm searching for another sign of life
p.s mn word doet het ook niet meer dus sorry als er spelfouten in zitten.
Op een wonderlijke wijze had ze haar hoop weer gevonden, ze liep stug door. Ze liep de hele stad door, van de dure Hollywood wijken tot de lugubere krottenwijken. Als die ze die mensen zag, verscholen in iets wat je zeker geen huis kon noemen. Ze leefden tussen het afval en de ziektes. Het brak haar hart.
De kleine kinderen, met gescheurde, vieze, oude kleding. Spelend in de modder met kapot speelgoed.
Wat hadden hun misdaan dat ze zo moesten opgroeien. Zonder enige toekomst kansen, zonder hoop.
Ookal was ze er zelf ook niet bepaald goed aan toe, ze had het met de kinderen te doen.
Zij had tenminste nog een mooi leven gehad, het was triest dat ze niet langer had kunnen leven maar deze kinderen hadden nog een heel leven voorzich. Een leven dat ze waarschijnlijk in armoede hier moesten doorbrengen.
Ze was nu al maanden opzoek, ookal had ze het een paar keer bijna opgegeven. Ze kon toch niet weg van deze wereld. Haar ziel kon deze illusie van haar lichaam toch niet verlaten.
Ze moest hem eerst vinden en afscheid nemen. Dan pas kon ze naar het licht toe, dan kon ze haar rust vinden en wachten tot hij haar zou komen vergezellen. Dan zouden ze voor een eeuwigheid samen zijn. Dan zouden ze niet meer gescheiden kunnen worden.
Ze genoot van die gedachte, dat ze weer samen waren, dat de dood niet tussen hen in stond. Ze kon een zwakke glimlach niet onderdrukken.
Ze genoot van het beeld van hun samen, samen hoog aan de schitterende hemel. Verder dan de wolken, verder dat het sterrenstelsel, verder dan mars, verder dan wat dan ook.
Ze zouden feller schijnen dan de zon. Hun liefde zou feller schijnen dan wat dan ook.
Samen zouden ze alles zijn.
Alles waar ze ooit van had gedroomd.
Ze probeerde helder na te denken, ze moest hem zo snel mogelijk vinden. Waar gingen ze vroeger altijd naartoe? Ze legde haar handen op haar ogen en sloot zich af van al het geluid om haar heen. Diepste stilte omringde haar.
Nog een keer keek ik even snel in de spiegel voordat ik naar Gus' appartement liep, voor ik nog kon aankloppen vloog de deur al open. Hij stond nonchalant in de deuropening en lachte charmant. Mijn wangen kleurde rood maar ik gaf er geen aandacht aan. Ik was er ondertussen wel aan gewend.
'Zullen we dan maar gaan?' Vroeg Gus terwijl hij zijn leren jack van de kapstok afviste.
De frisse wind liet mij rillen, beschermend sloeg Gus zijn arm om mij heen. Een aangename tinteling ging door mijn lichaam.
De muziek liet de vloer onder mijn voeten trillen. De harde bas doorboorde mijn buik.
Dit was waar ik thuis hoorde.
Dit was waar wij thuis hoorde.
Gus en ik, dit was ons thuis. De mensen hier waren onze familie. De artiesten op het podiuum waren onze goden.
Ik liet me meesleuren in de moshpit. Ik werd op de grond gesmeten en weer om hoog getrokken. Bier werd in de lucht gegooid. Het zweet lieten mijn haren aan mijn hoofd plakken.
Ik genoot, dit was mijn thuis.
Ze liet haar hoofd hangen, wat miste ze de muziek. Ze miste de passie en gevoelens die in de muziek zaten.
Ze miste de gillende gitaren, de doordringende drums.
Ze miste de momenten waarop ze de muziek zo hard zette dat alles om haar heen weg vaagde en de muziek nog het enige was wat telde.
Opeens wist ze waar ze naartoe moest, zonder een enkel moment te wachten begon ze te rennen. Ze rende en rende.
Gus zou daar zijn. Eindelijk.
Reageer (3)
Dit verhaal is prachtig en zo zielig <'3
1 decennium geledenIk hoop het. :c Ik vind het zo zielig.
1 decennium geledenZe moet hem vinden!
1 decennium geleden