De wind blaast in mijn gezicht. Ik kijk omlaag. Normaal zou ik hoogtevrees hebben, maar nu geniet ik alleen maar van het uitzicht. Ik kan van boven de hele stad zien. Ik sla een paar keer met mijn vleugels. Als ik land bij een meertje, en ik kijk in het water, zie ik dat ik een vogel ben. Een vis komt uit het water. Als hij zijn mond open doet komt er een luid piepend geluid uit.
Ik schrik wakker en kijk paniekerig om me heen. Het gepiep gaat door. Als ik door heb dat het de wekker is, druk ik hem uit. ‘Stomme wekker’, zeg ik chagrijnig. Ik klim uit mijn bed en loop richting mijn kast. Als ik langs de spiegel loop, blijf ik even staan. Ik neem de tijd om naar mezelf te kijken. Maar alles wat ik zie ik een lange onzekere jongen met een bleke huid en halflang bruin haar. Ik zucht, pak kleren uit de kast en kleed me aan. Als ik beneden kom zie ik dat mijn zusje op de bank ligt. ‘Hé Bas’, zegt ze hoestend.
‘Ben je ziek?’, vraag ik aan haar. Ze knikt en draait zich om. Ik loop naar de keuken, vul de waterkoker en doe hem aan. In tussentijd ga ik snel met een borstel door mijn haar. Ik hoor dat de waterkoker klaar is. Als ik op de klok kijk zie ik dat het al laat is en ik geen tijd meer heb voor mijn thee. Ik doe mijn schoenen en jas en wens mijn zusje beterschap. Dan pak ik mijn tas en fiets naar het kruispunt waar ik met Chris, mijn vriend, heb afgesproken.
Ik zie het kruispunt al, en zie Chris en zijn zusje Sasha met de fiets al klaar staan. Ik zie ze langzaam dichterbij komen. Hij zwaait, en ik zwaai terug. Als ik bij ze ben stop ik even om Chris te knuffelen. ‘Kan dat geknuffel ook later? Als ik weg ben’, zegt Sasha walgend. ‘Ja ja, we komen’, zeg ik. We fietsen naar school. We zijn bijna bij het stoplicht. De auto’s rijden hard langs ons. Ik krijg er een ongemakkelijk gevoel bij.
Opeens zie ik voor mijn ogen hoe mijn vriend wordt overreden door een auto. Hij maakt een flinke klap tegen de voorruit.
Dan zie ik hem weer gewoon voor me fietsen. ‘Stop even’, zeg ik. Chris en Sasha stoppen. ‘Wat is er?’ vraagt Chris.
‘Ik zag opeens iets voor me…’ Ik stopt even met praten om bij te komen van wat ik zag. Opeens rijd de auto, die ik net mijn visioen zag, met volle snelheid langs ons. Mijn mond valt open. ‘Wat?’ vraagt Chris. ‘Wat zag je?’
‘Ik zag hoe jij door die auto werd overreden’, zeg ik wijzend naar de auto die net langs ons reed. Chris kijkt me geschrokken aan. We steken over. Ik kijk steeds om me heen of ik die auto nog weer zie. Als we op het schoolplein aankomen zetten we onze fiets in het fietsenrek. Sasha gaat meteen naar haar vriendinnen. Chris en ik lopen de kantine binnen.
Opeens heb ik weer een visioen. Marco steekt zijn voet uit en ik struikel er over. Iedereen begint te lachen. Chris die achter me aan loopt valt over me heen en onze voorhoofden raken elkaar met een harde klap. Het wordt wazig voor mijn ogen en ik zie dat Chris zijn hoofd bloed.
Het word een halve seconde zwart voor mijn ogen. Dan stop ik even met lopen.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen