Hoofdstuk 7 || Eline
De stoel waar ik op werd geduwd was bekleed met rode stof. Hij was oerlelijk. Net zo lelijk als de man die tegenover mij zat. Hij stak zijn hand naar mij uit. Zijn hand was vies en was besmeurd met een zwart spul. “Kom op!” zei hij. “Waar is dat kompas?”
“Welk kompas?” Hij zuchtte.
“Stribbel niet tegen, dan hoef ik geen maatregelen te nemen!”
“Ik kan jou toch geen kompas geven als ik geen kompas heb?” zei ik, koppig als ik was. De meneer stond op en hij keek me dreigend aan.
“Eline, jij hebt nog veel te leren!” zei hij. Hij stonk uit zijn mond, naar rum. Vader stonk ook wel eens naar drank, maar niet zulk goedkoop spul. Ik keek de meneer niet begrijpend aan en hij ging verder met zijn babbeltje. “Je mag dan de dochter zijn van de gouverneur, veel weet je niet. Je snapt niets van het leven. Jij bent maar een klein meisje op deze grote aarde en veel te zeggen heb je niet dame. Geef mij dat kompas of er komen maatregelen.” Ik was geschrokken van zijn woorden, maar ik was wel benieuwd naar die maatregelen.
“Ik heb geen kompas,” zei ik en dit keer legde ik de nadruk op elk woord. De meneer stapte nog wat dichter naar me toe en zijn vieze hand haalde uit naar mijn schone wang. “Gadver!”
“Ik zei het toch, maatregelen…”
“Maar meneer, als ik geen kompas heb, kan ik daar toch niets aan doen?” Nog een klap, recht in mijn gezicht. “Niet zo koppig, dame.” Ik keek de vent met opgetrokken wenkbrauw aan, maar kreeg alsnog een klap in mijn gezicht. “JIJ GEEFT NU DAT KOMPAS!” schreeuwde hij. Het kippenvel verspreidde zich nu over mijn lichaam en ik huiverde. Misschien kon ik maar beter niets zeggen, maar toen de man weer naar het kompas vroeg en ik geen antwoord gaf, kreeg ik een stomp in mijn maag. Alsof die nog niet genoeg te verduren had gekregen vandaag met dat korset. Ik kokhalsde een keer en daardoor sloeg de man me nogmaals. “Stel je niet aan!” Ik keek hem boos aan. “Als vader hier van hoort, zwaait er wat!” Hij begon hard te lachen, en de geur van rum drong mijn neus binnen, waardoor ik mijn gezicht wegdraaide. Ik kon we tegen de geur van rum, maar als het zo in je gezicht werd geblazen was het gewoon vies. “Die vader van jou, kan me niks maken. Aangezien hij je nooit zal vinden.” “Geloof me. Als hij merkt dat ik weg ben, komt hij! Ik weet hoe vader is!” “Jij, bent echt een eigenwijs strontkind.” Net toen ik wat terug wilde zeggen, greep hij mijn arm en sleurde hij me omhoog. Hij trok me mee een houten, krakerige trap op, waarna we uitkwamen op het dek. “U doet me zeer!” Hij gaf me nog een slinger als teken dat ik m’n mond moest houden. Hij opende een luik in het dek, en duwde me voor zich uit, naar beneden. Eenmaal beneden, opende hij de deur van een klein, ijzeren hokje, en duwde me er in. “Je zal iedere dag gewoon een maaltijd krijgen, wat bestaat uit wat water en droog brood. Verder wil ik je NIET, horen.” Hij sloot de deur van het hokje, en deed hem op slot. Fijn, hier zat ik dan, als dochter van de gouverneur, in een klein, kil, hokje in het midden van een vies schip. Vader zou me gaan zoeken. Ik was er zeker van.
Reageer (1)
maar ik eigenlijk niet super story nog een stukje vandaag??,
1 decennium geleden