Hoofdstuk 1
Het wezen.
We moesten allemaal naar onze kamers. Dit was geen oefening. Ik voelde de spanning om mij heen. Iedereen voelde het. Ik was nog niet in mijn kamer en ik hoorde het. Dat geluid zo akelig. Je hoorde het hier bijna nooit. Behalve bij verwonde mensen. Maar dit was anders. In tegenstelling tot alle andere mensen draaide ik me om. Ik moest weten welk wezen deze kreten uitkraamde. Ik rende erop af. Ik zag een groep mensen om iets heen staan. En ik zag Gaile, hij werd meegenomen door de broeders. Gaile had het rood. Het rood op zijn lippen neus en kin. Ik schrok, zou Gaile sterven. Het zou een groot verlies zijn. Al zijn kennis zou verloren gaan. Gaile heeft zo goed onderzocht. Ik keek terug naar de groep mensen en ving wat van het wezen op. Het was lang en had twee armen en twee benen. Het was donker gekleurd, een beetje oranje. Het had vacht, of nee kleding. Ja, het was van stof. Maar het was hele rare kleding. Het was een pak dat aan de onderkant niet glad was en donkerblauw. Het was vies en er zaten gaten en scheuren in. Aan de bovenkant zat de andere helft van het pak. Het moet haast wel van een ander pak zijn, want dit was groen en van een andere stof. Het zat ook niet vast aan het onderste deel. En de mouwen kwamen maar tot voor de elle bogen. Wat was dit wezen? Ik wou het van dichtbij bekijken maar ik twijfelde. Het was duidelijk gewelddadig. Het schreeuwde dingen die waarschijnlijk niemand kon verstaan. Ik keek naar waar de ogen zaten. De ogen waren wel normaal. Wat klein maar niet heel anders als die van ons volk. Het haar was donker, het donker dat bij ons als mutatie word gezien. Als je werd geboren met donker haar was dit een fout, de middelen werden dan toegebracht om het normale witte haar te krijgen. Ik kende niemand die dit had meegemaakt. Het was al jaren geleden dat er nieuwe geborenen kwamen. Ik besloot dichterbij te komen. Het wezen had ook rood. Maar nu ik echt keek leek hij niet meer zo gewelddadig. Zijn ogen stonden ook bang, en ja? Verward? Ik wist niet waarom ik het deed maar ik rende naar het wezen toe en ik ging ervoor zitten. “stop.” Ze hoorden me niet. Ze deden het wezen nog steeds pijn. “Stop! Kijk dan. Het is bang.” Mensen keken me nieuwschierig aan, sommige zelfs wantrouwig. “Het is niet een van ons, Fazya.” “Maar het wezen verdient toch een kans. Kijk dan toch!” Ik wenkte met mijn hoofd naar het wezen. “U moet kijken. Ik keek de man tegenover mij aan die blijkbaar niet luisterde. Ik stond op. “verdient het niet een kans? Het lijkt op ons. Misschien kan het een van ons worden.” Mensen hielden hun adem in. De man die eerst niet luisterde deed een stap naar voren. “het wezen is walgelijk Fazya. Het kan hier niet blijven.” “wat heb jij erover te zeggen? De Schepper zou hierover moeten beslissen.” Het werd stil. De Schepper. De Schepper was oppermachtig, de Schepper was alles. Ik was zo bang maar vastberaden. “Ik roep de Schepper op.” De beeldschermen begonnen te ruizen. En daar was ze dan onze Schepper. Iedereen buigde. Ik bleef staan. Dit was de eerste keer in 50 jaar dat de Schepper ons weer sprak. “ Ik, Fazya. Dochter van Menefer, heeft u geroepen.” Ik hield even stilte, de vrouw zei niks. “ U. De heilige Schepper, bent de enige die dit wezen kan beoordelen.” Ik draai me om en wijs naar het wezen dan nu ook gebogen zit maar omhoog gluurt naar mij. Ik glimlachte naar hem. “ Ik vraag u om uw zegen Machtige Schepper. Ik voel dat dit wezen geen slechte bedoelingen heeft, laat het alstublieft zo wezen dat dit wezen hier zou mogen verblijven onder mijn gehele verantwoordelijkheid.” Ik zakte naar beneden en boog. “Ik bid tot u Machtige Schepper.” Het bleef stil. Je kon de spanning voelen. “Fazya, Dochter van Menefer. Sta op.” ik deed wat ze zei. “Is het waar dat jij Fazya, de dochter van de Machtige, beeldschone Menefer bent?” “Ja, Machtige Schepper.” “ Fazya, Dochter van Menefer, Menefer mijn trouwste Raadpleegster die ik heb gehad, Moge ze rusten in vrede, ik instemmen met je aanbod.” Ik keek op naar de vrouw op het scherm, Verbaast en opgelucht. “Ik dank u Heilige Schepper.” De schermen gingen uit en ik kon weer ademen. Het was veel, ik wist dat mijn moeder een rol had in ons bestaan, maar dat ze de raadpleegster van de Heilige Schepper was heeft ze nooit verteld. “Moge ze ruste in Vrede.” Ik zag een paar mensen die dezelfde woorden vormden. Vele mensen staarden mij aan, ik wou ze geen blik terug schenken .Ik boog naast het wezen wat ik zojuist had gered. Ik wist niet of het mij kon verstaan maar ik fluisterde toch de worden. “Het is veilig nu.” Ik pakte rustig een van de armen van het wezen en trok het mee omhoog. Het keek me angstig aan. Ik besefte dat ik door iedereen werd aangestaard toen ik het wezen naar mijn kamer begeleiden. Het kon me niks meer schelen. Ja, ik ben de dochter van Menefer. Ja, ik heb zojuist met de heilige Schepper gesproken. Ja, ik laat een vreemd wezen bij mij inwonen en ja, het kan mij niets schelen wat jullie daarvan denken.
Ik liet het op mijn bank zitten, het was gespannen. Ik wees op mijzelf: “Fazya.” Hij herhaalde het. Het klonk raar, alsof hij een soort accent had. Ik wees naar hem. “jij?” vroeg ik. “Mike.” Ik vond het raar klinken. “Mike?” het knikte. Alsof het zich bevrijd voelde nu het een naam had. Ik liep naar de kraan en liet het water eruit lopen. Ik wees erop. “ water.” Het wezen keek mij vragen aan. “water.” Toen het snapte wat ik wou herhaalde het het woord. ik knikte tevreden. Ik liep naar de bank waar het op zat en ik wees erop. “ bank.” Het herhaalde het. ik begon te lachen. Ik zou van dit wezen een beschaafd mens maken. Ik wees nog eens op mijzelf. En het sprak. “Fazya.” Ik knikte blij. “Mike. Zei ik toen. Ik zag een glimlach op zijn gezicht, heel voorzichtig maar hij zat er wel. Ik pakte water voor het, en ik gaf het aan Mike. Het dronk het. “Meer?” het keek me vragend aan. Ik pakte het glas en liep naar de kraan. “meer? Vroeg ik weer.” “meer.” Ik was blij dat Mike het goed uitsprak. Ik vulde het glas nog eens en gaf het aan het. En ik wees op het glas. “water.” “ja, maar dit is een glas. Glas.” Hij zij het. “glas. Water.” Het kwam er voorzichtig en twijfelachtig uit maar ik vond het voldoende. Ik begon aan het eten. Ik pakte het pak uit de kast en deed het in de pan met water. Het mengsel was snel klaar. Het wezen keek mij nieuwschierig aan. En zei iets in zijn eigen taal, ik vond het vreselijk dat ik het niet kon verstaan. Ik pakte twee kommen en vulde ze met het mengsel. Ik kwam naast het wezen, ik bedoel Mike zitten en gaf Mike het eten. Mike was een Hij denk ik. zijn gezicht leek in ieder geval best mannelijk als je het bekeek hoe wij eruit zagen. Maar je weet het maar nooit. Hij begon voorzichtig aan het eten. Eerst een hapje. Hij keek verrast. Toen at hij snel. Het zag er niet heel netjes uit maar misschien had hij gewoon hele erge honger. Toen het op was kijk hij me nieuwschierig aan. Hij was best wel vies dus ik besloot dat hij zich moest opfrissen, ik had immers de verantwoordelijkheid over hem. Ik stak uitnodigend mijn hand uit. hij pakte hem vast, nog steeds een beetje wantrouwig. ik nam hem mee naar mijn badkamer. Ik wees op het bad. Hij knikte. ik ging op het stoeltje zitten en liet het bad vollopen. Ik zette het bad op stromende beek, als er telkens nieuw water kwam werd hij vast het snelste schoon. Ik trok aan zijn rare pak. Hij deinsde achteruit. Toen ik het nog eens deed deed hij langzaam het pak uit, en stapte in het bad. Eerst leek hij heel gespannen maar dat verdween langzaam. Hij wreef het water over zijn gezicht en ledematen. Na een tijdje zat hij stil en keek hij mij vragend aan. Ik wees naar de droogmachine in de hoek. Hij keek me heel raar aan. Maar ik probeerde hem duidelijk te maken dat hij daarheen moest. Op een gegeven moment ging hij er toch in staan en ik drukte op de knop. Een paar seconden later kwam hij er weer uit. hij keek verast en verward. Hij wees vragend naar de droogmachine. Ik wist niet wat ik moest uitleggen. Het maakte je droog. Ja, daar was hij net toch ook achter gekomen. Ik gaf hem het pak aan. Hij leek eerst te twijfelen toen hij het aandeed. Maar hij deed het toch helemaal aan. Het stof bungelde om hem heen dus ik deed de rits dicht en ik zag hoe het pak in de vorm kwam van Mike. Ik zag nu nog meer hoe anders hij was. Hij was niet glad en plat maar bobbelig. Op zijn armen en buik en rug. Overal zaten bobbels. Ik drukte er nieuwsgierig op, het voelde heel hard aan. Opeens bewoog het. Ik deinsde achteruit. Ik vond het maar raar die bobbels. Niemand hoorde bobbels op zijn buik te hebben. Vrouwen ja die hadden bobbels, 2, maar mannen niet. Raar. Misschien was hij toch een zij maar dan gewoon anders zoals vrouwen hier. Hij keek ook geschrokken, niet naar mij maar naar zichzelf. Hij probeerde aan de stof te trekken. Maar dat is onmogelijk. Het is je tweede huid. Het koelt je af wanneer het te warm is en maakt je warmer wanneer je het koud hebt, een van de beste uitvindingen die ik kan bedenken. Ik vroeg me af hoe het was waar hij vandaan kwam. Hadden ze daar ook pakken en een bad? Hadden ze ook tafels, of deden ze daar niet aan? Ik kon veel van dit wezen leren. Ik liep naar de logeerkamer die ik wel eens gebruik voor onderzoekjes of speciale opdrachten. Ik voel langs de muur tot ik de gleuf voel. Ik trek eraan en het bed is er. Ik wijs erop en het wezen gaat erop zitten. We kijken elkaar aan. het is niet echt een ongemakkelijke stilte, maar juist een kalme onderbreking om tot rust te komen. Ik liet mijn ogen zijn lichaam nog eens langs gaan. Ik wist zeker dat als het wezen eenmaal onze taal sprak ik velen vragen zou hebben. Opeens onderbrak hij de stilte, maar ik kon het niet verstaan. Het klonk aardig en rustig, dus ik vond het wel fijn. “Ga Maar slapen Mike, Het zal een moeilijke dag worden morgen.” Ik liep de kamer uit en ging naar mijn kamer. Ik trok aan de rits van het pak en liet het van mij afglijden. Ik trok het andere pak aan zonder mouwen en met verkortte lengte aan de onderkant. Het pak was lekker koel, precies zoals ik het had ingesteld voor de avond. Ik ging in mijn bed liggen en sloot mijn ogen. Toen betrede ik het kleurrijke dromenland.
Reageer (1)
klinkt leuk, snel verder?
1 decennium geleden