* Hoofdstuk 9
Ik word door Effie naar de gezamenlijke ruimte begeleid. De deuren daar naar toe schuiven open en als ik naar binnen loop verbaas ik me eerst over de ruimte. Dat dit in zo’n trein past. In de zithoek zie ik Declan al zitten. Met tegenzin ga ik tegenover hem zitten en kijk naar buiten. “Zo zie je elkaar op school en zo zie je elkaar in de trein naar het Capitool. Hoe voelt het nou, om zo dicht bij je dood te zijn?” hij heeft een walgelijke grijns op zijn gezicht als hij dat zegt. Hij geniet ervan dat ik zo dicht bij mijn dood ben en heeft er zelf alle vertrouwen in dat hij degene is die als laatste overblijft. Ik ging niet vaak naar school maar als ik er was, was hij altijd degene die begon over mijn zielige vader en mijn gehandicapte broertje. Na een tijdje kon ik het niet meer aan en liet ik me gaan. Sindsdien wenst hij me de vreselijkste dingen toe, wat hij grappig vindt. “Het is eigenlijk wel gezellig. Een praatje met de dood is eigenlijk helemaal niet zo erg. Voor mij niet in ieder geval. Kijk, bij jou zal die vast niet zo aardig zijn. Karma heet zo iets maar ik denk niet dat je er ooit van gehoord hebt.” kaats ik terug. Dan komen Peeta Mellark en Katniss Everdeen binnen, begeleid door Effie Prul. “En? Zijn jullie er al klaar voor?” vraagt Effie vrolijk. “Helemaal, laat ze maar komen.” zegt Declan terug. Ik geef geen antwoord en kijk weer uit het raam. “Mooi zo. Het zal niet makkelijk worden.” zegt Effie terug. Peeta en Katniss gaan in de stoelen bij ons zitten. Ik merk dat Peeta mij aankijkt maar ik let er niet op. Al snel ben ik in gedachte verzonken. Helaas word ik daar al snel uitgehaald. “Het eten is klaar. We gaan aan tafel.” Effie’s stem blijft maar vrolijk klinken tot mijn grote ergernis. Zodra we aan tafel zitten beginnen we te eten. Ik schep mijn bord vol maar neem geen hap. “Dit jaar hebben jullie twee mentoren tot jullie beschikking maar het lijkt ons handiger dat jullie een mentor uit mogen kiezen.” begint Katniss om de stilte te verbreken. Ze kijkt mij aan. “Mij maakt het niet uit. Ik ben niet meer te redden.” zeg ik terug. “Ik heb geen honger.” Ik schuif mijn bord weg, sta op en loop weg, richting de slaapkamer. Ik ga op mijn bed zitten en pak het pakketje dat meneer Mellark aan mij gegeven heeft. Ik maak het open. Er zit een ketting in en een setje oorbellen. De ketting is zilver en sierlijk. Als ik hem optil, valt er een briefje op de grond. Ik pak hem op en lees hem.
‘Beste Silber, deze ketting en oorbellen zijn van je moeder geweest. Ik heb ze, net als de jurk, in bewaring gekregen van je vader. Ze hadden erop gehoopt dat je deze op je trouwdag zou dragen maar ik vind dat je ervan moet genieten zolang je er nog bent. Ik weet wel, ze zouden trots op je geweest zijn. De manier waarop je bent gegroeid, waarop je denkt en leeft en dat allemaal terwijl je vrolijk blijft. Geef de hoop en moed niet op. Ik hoop, niet alleen voor hun, maar ook voor Jonah, Michaël en mezelf, dat je thuiskomt. Groetjes, meneer Mellark.’
Ik leg het briefje op het kastje naast mijn bed en neem de ketting stevig in mijn handen. Ik kan niet meer nadenken en voordat ik het weet banen tranen zich een weg naar beneden. Uiteindelijk hoor ik de deur van mijn slaapkamer openschuiven en hoor ik voetstappen mijn kant op komen. Ik kijk om. “Is alles goed?” wordt er gevraagd. Ik draai mijn hoofd weg.
“Alles is oké.” zeg ik terug maar er ontsnapt een snik.
Reageer (1)
PEETA.
1 decennium geleden