Capter 6 || She believes in god, but I believe in her
Maanden gingen voorbij.
Ze zat daar maar, ze keek hoe de zon opkwam, ze keek hoe de mensen lachend en gierend op het strand waren, ze keek hoe de zon onderging, ze keek hoe het eb en vloed werd.
Dag in dag uit.
Ze bewoog niet, ze staarde alleen maar vooruit. Ze wou hem niet meer zoeken. Als ze hier maar lang genoeg zou blijven zitten zou ze ooit wel vervagen en voorgoed weg zijn, dacht ze.
Maar dat gebeurde niet, ze bleef bestaan.
De laatste mensen verlieten gehaast het strand, Kate keek ze na, ze keek hoe de zee steeds dichterbij haar kwam. De golven werden groter en woester.
Ze wist al wat er zou gaan komen.
De net nog blauwe lucht trok weg en een zwarte, dreigende lucht nam zijn plaatst over.
Steeds werden de golven woester, ze kwamen als grote muren op haar af maar vielen uit elkaar als ze het strand bereikten.
Even sloot ze haar ogen. Ze rook de storm.
Kleine druppels begonnen uit de hemel te vallen.
Ze vielen op haar hoofd en dropen langs haar lichaam. Steeds werden het meer druppels. Meer en meer. Steeds werden ze groter.
De wind blies ongecontroleerd, het zand stoof alle kanten op. Nog steeds zat ze daar. Doodstil.
De donder dreunde door mijn oren, de felle flitsen lieten mijn donkere kamer oplichten. Bang kroop ik verder onder de dekens en probeerde te tellen hoe ver de donder was. Ver kwam ik niet.
Weer een harde knal.
Met trillende handen pakte ik mijn telefoon en toetste een nummer in.
Na een paar keer overgaan hoorde ik zijn stem.
‘Hey, ben je nog wakker?’ Mijn stem klonk zacht en bang.
Aan de andere kant van de lijn was een grinnik te horen, ‘Ja, wat is er?’
‘Ik ben bang.’ Het klonk ongelofelijk dom maar dat kon me niks schelen. ‘Kan je Mischien even komen?’
‘Ik ben er zo.’
Bij die woorden verbrak hij ons gesprek.
Een paar minuten later stapte hij mijn slaapkamer binnen.
Hoewel het aardedonker was kon ik hem perfect zien. Hij had een geruite pyjama broek aan en een grijs, wijd shirt.
Hij kwam naast me op het grote bed zitten en sloeg zijn arm om mij heen. Ik slaagde een diepe zucht.
‘Dankje dat je er bent.’
Gus maakte een sussend geluidje en drukte een klein kusje op mijn voorhoofd. ‘Ga maar lekker slapen, de storm zal je niet te pakken krijgen. Ik waak over je.’
Nee, dacht ze. De storm zal mij niet te pakken krijgen. Hij had het aan haar beloofd. Hij zou over haar waken. Zijn armen veilig om haar heen.
Nu was zij de gene die over hem moest waken.
Toen de eerste flitsen kwamen stond ze op.
Zonder dat ze zelf wist wat ze ging doen liep ze richting de boulevard.
Ze liet zich meevoeren met de wind en staarde naar de donkere lucht. Enkele auto’s reden nog met hoge snelheid lang haar, op weg naar een plek waar ze veilig konden schuilen voor de storm.
Haar haren waren aan haar gezicht vast geplakt. Ze zuchtte diep.
Waarom was hij nou zo ver weg?
Ze had het zich al duizenden keren afgevraagd, waarom, waarom ons?
Waarom moesten wij gescheiden worden?
Waarom was hun de tijd niet gegund?
Ze wou alleen maar afscheid van hem nemen, hem nog een keer zien, hem vertellen wat ze voor hem voelde.
Waarom was dat haar niet gegund?
Was het god die haar tegen hield, of misschien de duivel?
‘Kom ik wil het van binnen zien.’ Ik trok Gus aan zijn arm mee de grote kerk in. Zonder tegenstribbelen liep hij achter mij aan.
De binnenkant was nog mooier dan ik had verwacht, de mooiste schilderijen hingen aan de muren, de mooiste glas in lood ramen gaven de kerk een rode gloed. Vol bewondering keek ik om me heen.
Vaag kon ik me nog herinneren hoe ik hier als klein meisje met mijn moeder was geweest.
Ze vertelde me toen altijd ze veel over deze kerk.
‘De dom van Milaan is het mooiste wat je ooit zult zien, mijn schat!’ Riep ze altijd als vol trots.
Met een kleine glimlach liep ik naar het Maria altaar dat achterin de kerk stond. Het grote beeld van Maria met de kleine Jezus in haar handen was prachtig, het kreeg een gouden gloed door alle kaarsjes die mensen hadden aangestoken.
Ik zette het kaarsje neer en sloot mijn ogen.
‘Dit kaarsje is voor jou, mam’ Fluisterde ik zachtjes en opende mijn ogen weer.
‘Geloof je in god?’ Vroeg Gus zachtjes die achter me was komen staan.
‘Ik weet het niet.’
Reageer (2)
Ik hoop dat je snel verder gaat.
1 decennium geledenSuper mooi!
1 decennium geleden