Hoofdstuk 1.
Veel lees plezier!
Het was een kille december ochtend, ik was me nog niet bewust van tijd en ruimte. Op het moment dat ik wakker werd was het nog helemaal donker, zelfs de normaal altijd rood uitziende muren van mijn kleine kamertje waren nog niet eens te zien. Na ruim tien minuten in mijn bed te hebben gelegen besloot ik uit mijn warme bed te gaan. Toen ik de deken van mij af sloeg voelde de lucht ijs koud tegen mijn huid. Het leek wel alsof de verwarming vannacht niet had gedraaid. Ik keek op de thermometer en zag dat het ruim achttien graden Celsius was. Waarom had ik het dan koud? Snel keek ik op de klok en zag dat het al acht uur was. Hoe kan het dan dat het nog donker is? Toen ik naar buiten keek zag ik zelfs geen maan of sterren.
Na een paar minuten dacht ik terug aan wat op het nieuws was, de eclips. Als het goed was zou het over twee uur weer licht worden, anders was het het einde van de mensheid. Die twee uur wachtte ik met de rest van de wereld af in spanning.
In die tussen tijd kleedde ik mij langzaam aan, ik koos mijn fluweelzachte rode jurk die ik jaren geleden van mijn beste vriendin had gekregen.
Zij is overleden aan kanker, de ergste ziekte die je je kan voorstellen. In haar laatste moment als levend wezen zei ze me dat ze mij nooit zou vergeten en dat we, wat er ook gebeurt, altijd beste vrienden zouden blijven, nadat ze die woorden uitsprak was ze overleden.
Nadat ik mij had aangekleed keek ik op de klok, het was pas half negen, ik keek uit het raam, er was nog geen spoortje licht te zien.
Waarschijnlijk was het voor de laatste keer, maar ik poetste zorgvuldig mijn tanden, bang dat op dat moment het te laat was om te denken.
Direct nadat ik mijn tanden had gepoetst trok ik mijn rode schoenen aan, het waren pumps, en ze pasten heel goed bij mijn jurk.
Toen ik net mijn schoenen goed aan had viel het licht uit, de zonne-energiepanelen hadden geen elektriciteit meer.
Gelukkig had ik nog een ouderwetse klok hangen die goed liep, half tien, zonder nog enig idee wat ik kon doen begon ik uit het raam te staren, het bleef erg donker. Ik keek naar de vage rode cijfertjes van mijn normaal witte wekker, die vandaag zwart leek.
Ik zag dat het tien over tien was maar het bleef nog steeds donker, dat betekende dat de mensheid zou vergaan. Bang wachtte ik op hoe het zou gaan. Ik besloot voor de laatste keer naar buiten te gaan, voor het laatst de onschuldige buiten lucht mijn gezicht voelen strelen, voor het laatst de geur van het pas gemaaide gras ruiken.
Het rook alsof het gewoon ging stormen in de nacht zonder de sterrenhemel en de maan, mijn lievelings geur. Met een brede glimlach keerde ik terug mijn huis in, ik besloot in de schuilkelder te gaan zitten, het maakte niet veel uit waar ik heen zou gaan, maar misschien had ik dan nog een kans op overleven. Ik nam mijn dierbaarste bezitten mee de schuilkelder in, om ze nog voor het laatst in me op te kunnen nemen. Te rustig voor wat er komen zou klom ik naar beneden, zonder nog ergens aan te denken ging ik op het zachte donzige matras zitten wat ik daar ooit neer had gelegd. Na een tijdje kreeg ik het koud, zo besloot ik om de fluweelzachte zuurstok roze deken die daar lag om me heen te slaan.
De tijd tikte voor bij, en ik hoorde dingen die je niet wilt horen. Het meest overheersende was het gegrom, alleen was het niet van een bij de mensheid bekend dier, of iets dat door een mens was gemaakt. Ergens klonk het bekend, maar ik kon het nog steeds niet thuis brengen…
Langzaamaan kreeg ik steeds meer het besef dat ik er nog steeds was, ik verzamelde mijn moed en klom naar boven. Ik zag dat alles verwoest was. De ooit prachtige huizen waren weg, het leek of er een orkaan had gewoed, maar dat was bijna onmogelijk hier, want dit was erg ver van het water. Ik keek om mij heen, maar er was niemand te zien… Waar zouden alle lichamen heen zijn? Dacht ik bij mijzelf. ‘Hallo?’ Riep ik schril. Ik hoorde alleen een gepiep dat ver weg klonk, waarschijnlijk van een hond of een kat. ‘Hallo?!’ Riep ik harder. ‘Is er nog iemand?’ Riep ik met een zachte snik in mijn stem. Ik kreeg natuurlijk geen antwoord op mijn vraag, er was niemand meer over. Zacht hoorde ik het geruis van de wind door de oranje bladeren van de bomen. Het alles verwoestende wat net had plaatsgevonden maakte ook dat de bomen blijkbaar zoveel te voorduren hebben gehad dat alles bruin was. Sommige bomen stonden ook niet meer rechtop maar lagen omver, de wortels staken hoog boven de grond uit. Op veel dieren na leek ik de enige te zijn die het had overleefd, voor zover ik wist, ook konden er nog mensen in de schuilkelders zitten, maar dat leek me onlogisch omdat er maar drie schuilkelders over waren sinds de tweede wereldoorlog, ik had daar één van. Moedeloos struinde ik verder, ik bedoel, wat voor hoop had ik nog over? Ik was alleen en had geen eten. Vanuit een ooghoek zag ik iets bewegen, toen ik omkeek zag ik dat het slechts een struik was die werd bewogen door de wind, ik was echt alleen.
Na dagen rondgezworven te hebben en uitgehongerd te zijn zag ik een mooi, witgrijs konijn lopen. Hoe kan het dat die het tot nu toe heeft overleefd? Vroeg ik mijzelf af, en ik ging het dier achterna. Even later kwam ik bij een groot veld, het leek nog intact, en een eindje verderop zag ik wat oranje wortels boven de grond liggen. ‘Eindelijk! Voedsel!’ Gilde ik zonder te denken aan het arme konijntje dat mij hier had gebracht, het vluchtte weg.
Weer was ik alleen, maar deze keer had ik voedsel, ik besloot wat uit de grond te halen en mee te nemen voor de komende paar dagen, een ander deel zou ik laten staan voor de volgende keer. Nadat ik met veel moeite wat wortels uit de grond had weten te vissen zag ik een mooie schuilplaats in het bos en een heleboel takken waarvan ik een vuur kon maken om mijzelf warm te houden. Toen ik rechts keek zag ik een zak liggen, een stoffen zak zelfs, het zou ergens weg zijn gewaaid, maar het kon mooi dienen om wat ik vond in mee te nemen. Even later kwam ik bij een beekje, ik besloot wat in een flesje, dat ik nog vanuit huis had kunnen meenemen, te doen en het één nacht te laten staan, zo kon ik controleren of het water schoon was of niet.
Na het een nacht te hebben laten staan bleek het water schoon te zijn, ik besloot om het flesje opnieuw te vullen nadat ik het had leeg gedronken, ook moest ik opzoek naar ander eten, ik kon niet voor altijd blijven leven op wortels. Een stukje verderop vond ik een mooie tak waarvan ik een boog kon maken, ook vond ik een dood dier, ik besloot het mee te nemen om de darmen te gebruiken als pees voor de boog.
Toen ik weer terug was bij de beek stapte ik in een scherpe steen, ik vloekte. Ik bukte om de steen te pakken, dit was perfect om de tak mee te bewerken. Bij de beek ging ik in kleermakerszit zitten om de tak te bewerken. Het bleek meer werk dan ik had verwacht, maar na een paar uur zitten ploeteren lukte het me om er een boog van te maken waar ik de pees op kon spannen, ook had ik pijlen gemaakt van rechte takken.
Toen ik helemaal tevreden was over mijn werk ging ik oefenen, eerst op bomen, daarna op de vissen in het beekje, ik schoot er vijf raak, snel haalde ik ze uit het water en maakte ze schoon, daarna maakte ik een vuurtje en roosterde de vissen. Ik besloot drie vissen voor morgen te bewaren en de andere twee nu op te eten. De maaltijd smaakte lekker, en na dat ik had gegeten besloot ik mijn hoge boom op te zoeken om te slapen.
Die nacht sliep ik erg rustig, het was wind stil dus ik lag hoog in mijn boom erg comfortabel.
De nacht ging voorbij en de volgende ochtend merkte ik dat ik heel erge trek had. Ik nam dus een wortel en een stuk vis, maar het stilde mijn trek niet. De wortels waren al snel op, maar niks stilde mijn trek, er was iets goed mis. Aangezien ik toch weer mijn voorraad moest aanvullen besloot ik toch te gaan jagen en wortels te halen, het duurde me langer dan eerst om wat te pakken te krijgen en ik raakte de moed kwijt.
Na uren te hebben gejaagd en gezocht te hebben naar voedsel hield ik er mee op, dit bracht niks voort, ik kon er net zo goed mee stoppen. Ik begon terug te lopen naar mijn slaap plek. Een paar keer struikelde ik, en na vijf keer te zijn gestruikeld nam ik niet meer de moeite om op te staan, ik zou het toch alleen maar erger maken.
Toch besloot ik na een tijdje om verder te gaan, ik moest op mijn slaapplek komen. Ik vocht me een weg door het bos en uiteindelijk kwam ik op mijn slaapplek aan, Daar moest ik de boom nog in klimmen, uit allemacht probeerde ik om hoog te klimmen en na een paar keer te zijn gevallen lukte het me om in de boom te komen. Daar ging ik liggen en binnen een paar minuten sliep ik.
Ik werd wakker van een vreemd geluid, het klonk niet als een dier of een door mensen gemaakt ding, het klonk als wat ik hoorde toen ik in de schuilkelder zat. Toen ik me dat bedacht schrok ik op, wat zou het kunnen zijn? Bang keek ik naar beneden, daar zag ik een afgrijselijk monster, hoe heb ik de hele tijd hier kunnen denken dat ik veilig was? Vroeg ik mijzelf af toen het wezen aan mijn oude vuurtje rook, gelukkig had ik mijn voedsel mee genomen naar boven, anders zou ik naar beneden moeten om voedsel te pakken, wat nu erg onverstandig leek. Toen het wezen dreigde omhoog te kijken verschuilde ik mij achter een tak en ik keek door de bladeren naar het monster. Nog steeds vroeg ik mij af wat het was, het zag er uit als een weerwolf, maar dat waren toch slechts fabeltjes? Peinzend bleef ik naar het vreemde monster staren, toen het donker werd ging het dier liggen slapen. Het maakte een afgrijselijk geluid.
De hele nacht lag ik wakker door dat wezen, het maakte een verschrikkelijk geluid en ik lag stilletjes er over te denken wat het nou was, vragen was geen optie, dan zou ik zeker weten dood gaan. Gelukkig ging het dier weg, en ik besloot mijn toevlucht te zoeken in mijn oude schuilkelder, het was dan wel onhandiger, maar het was beter dan de kans lopen dood te gaan.
Vlug liep ik naar de plek waar mijn oude huis stond, en daar trof ik de deur van mijn schuilkelder aan, hij was helemaal opengebroken en er kwam een hoog gepiep uit. Zouden dat de kleintjes van dat wezen zijn? Vroeg ik mij af, snel sprintte ik weg en bleef kijken vanaf een grote afstand, hoog in een boom. Even later werd mijn vraag beantwoord, het waren inderdaad de kleintjes van het wezen, want dat ging door het gat naar binnen met voedsel.
Stil bleef ik in de boom zitten, het leek uren te durokren tot dat het vreemde wezen vertrok. Toen het wezen was vertrokken wachtte ik nog een paar minuten voordat ik terug keerde naar mijn slaapplaats. Waakzaam ging ik terug naar mijn plek. Bij elk geluid keek ik om mij heen, ik vroeg me af waar dat monster was. Op het moment dat ik bij mijn boom kwam klom ik er direct, voorzichtig in. Afwachtend ging ik op een lage tak met veel bladeren zitten, zoals ik al had verwacht kwam het wezen, alleen nu leek het ergens naar te zoeken. Op dat moment besefte ik dat het waarschijnlijk naar mij zocht, zou hij mij kunnen vinden? Vroeg ik mijzelf af. Verstijfd van angst aan de gedachte dat hij mij zou kunnen vinden bleef ik zitten. Wat zou er kunnen gebeuren? Die en honderden vragen kwamen in mijn hoofd. Ik zag dat het wezen naar de beek, waar ik gisteren uren had doorgebracht, liep. Nu wist ik het helemaal zeker, het wezen zocht naar mij.
Een tijdje zocht het door, en hij liep naar de boom waar ik in zat, ik kneep mijn ogen dicht en dacht dat het voor mij echt het einde was, maar blijkbaar had het wezen het opgegeven want er gingen voetstappen van mijn plek weg. Nog een uur bleef ik zitten, alleen al om zeker te weten dat het wezen weg was.
Er zijn nog geen reacties.