Foto bij Opdracht 1 - Het verhaal van de straatstenen.

De eerste opdracht bestaat uit het schrijven van een verhaal. Hiervoor moeten jullie gebruik maken van drie elementen: Een Griekse god, een bekend persoon(denk aan Napoleon, Dracula etc) en een locatie waar het zich moet afspelen. Voor de rest ben je vrij om zelf te bepalen wat je met het verhaal doet.

Mijn bekende god: Tartarus
Mijn bekend personage: Cleopatra
Locatie; Eiffeltoren.

‘Coco, kom nou!’ Mijn versleten klompen ketsen op de kasseien onder mijn geliefde. Coco, een bijnaam die Diante me had gegeven nadat ze een poster had gezien van Madamoissele Coco. Mijn echte naam, Colombine, oude tang van 52 jaar. De wind speelde met mijn vettige haren en ik stapte maar moeizaam door. Ik zag de mensen kijken, achter hun hand hoorde ik hoe hun gefluister zich mengde met het gehuil van de wind. Eindelijk stond ik dan langs Diante. Mijn klein engel, mijn enigste bezit. Niets had me meer op deze aarde gehouden als zij. Mijn dochter. Verzeild in een harde wereld, in een wereld waarin niemand meer was wat hij wilde zijn.

Ik keek rond en zag achter me de Eiffeltoren. Ik zuchtte. ‘Kom nou ouwe, straks zijn we te laat.’ Het was mijn verjaardag. Ik werd 53 jaar. Elk jaar vervloekte ik deze dag, elk jaar kwam ik een beetje dichter bij het einde van mijn zwerftocht. ‘Hoe kunnen we nou te laat zijn in een museum, je wacht, gaat naar binnen wanneer je wilt en gaat weer naar buiten als je alles hebt gezien.’ Door puur toeval had mijn opmerkelijke Diante iets gevangen in de wind. Een kaartje voor een exclusieve tentoonstelling. Ze wist hoe verzot ik was op alles wat uit de grond kwam, van groente tot archeologische vondsten. Ik had zo mijn favorieten. Zij vond er niets aan, ze zat liever onder onze geliefden toren, wat naar de mensen te staren en te dromen hoe ze kleren voor hen kon maken. Alles heeft zo zijn geluk, alles heeft zo zijn klootzakken.

Tot vandaag had ik nog nooit gehoord van de tentoonstelling. Als zwerfster was ik niet zo thuis in die culturele openingen en gebouwen die uit de grond omhoog rezen. Ik was meer verliefd op het feit dat er achter elk van die opgraving een verhaal zat. Ik verzon een begin en vertelde zo naar het einde toe. De kinderen van mijn vriendinnen kwamen altijd op bezoek onder mijn doos met gaten. ‘Vertel nog een verhaaltje ouwe!’ Het waren geen engeltjes, dat kon ik je op een blad geven. Maar ze hingen aan mijn lippen alsof er suiker op zat.
Ik vertelde over vroeger, over wat ik als kind had gelezen in de dure boeken van mijn vader. De archeoloog, zo geëerd, zo gehaat. Met heimwee dacht ik terug aan de openhaard die altijd knetterde op avonden als deze. Als de wind zo fel sneed dat zelfs de bakstenen muren daar niets aan konden doen. Ik had heimwee naar de tijd dat ik nog onbezorgd geld kon uitgeven aan boeken, mode en nog allerlei prullaria die eigenlijk niet belangrijk waren. Ik miste de muren om me heen, de warmte van mijn moeder die er nooit was. De troostende woorden van mijn vader die ik altijd zelf moest verzinnen. Ik had heimwee naar mijn illusies.
Ik haakte in bij Diante, anders liep ik na tien seconden weer een paar meter achter. Ze hoorde me hijgen en vertraagde. ‘Het is de laatste dag van de tentoonstelling, dat weet je toch he?’ Ik schudde mijn hoofd. ‘Niemand meld me ooit iets, dus waarom zou ik hiervan weten?’ Ze haalde haar schouders op, deed alsof mijn opmerking haar niet raakte en wandelde verder.

Ik zag een historisch uitziend gebouw voor me, een wacht rij van een paar mensen en ik wist dat ik er niet veel aan zal hebben. Ik was mensenschuw, door al die jaren in afzondering. Al die jaren alleen op de straat. De straatstenen waren mijn beste vrienden geworden, ik vertelde verhalen tegen ze, ze waren mijn dekens, mijn pijnlijke gedachten namen ze zo van me af. Ik rommelde in mijn plastic zak en vond het, een troost, een slok en de warmte plantte zich al snel voort in mijn lichaam. ‘Stop dat weg!’ Ik haalde mijn schouders op, nam nog een slok en stopte hem weer in de zak. ‘Waarom doe je dat toch, het blijft koud hoor.’ Ik schudde mijn hoofd. ‘Niet, het verwarmt je ziel. Je ziel is het enigste dat je nodig hebt, je lichaam kan je hier achterlaten.’ Ze schrok.
‘Zo moet je niet denken, je hebt je lichaam nodig.’
‘Je kunt me niet overtuigen, ik denk nog steeds dat je lichaam gewoon een omhulsel is van je geest. In het hiernamaals zul je pas zien wie je werkelijk was.’
We wachtten tot we naar binnen mochten. De vrouw achter de balie keek ons scheef aan toen ze onze vuile en versleten kleren zag, maar liet ons toch binnen. Het toegangskaartje had ons gered.

Eerste sectie van de tentoonstelling; de oude Grieken. Zuchtend liep ik langs de vitrine. Niets anders dan zuchten, lopen, zuchten, lopen en af en toe eens ademhalen om mezelf eraan te herinneren dat ik er nog steeds was. ‘Kijk, Tartarus!’ Wat is er nou speciaal aan de onderwereld. Ik las het bordje dat erbij stond, ik las het met moeite. Het was lang geleden dat ik nog eens iets gelezen had. ‘Tartarus, de onderwereld, de hel zoals wij ze nu noemen.’
‘Misschien kom jij daar wel in?’ Ik schrok. Tartarus, hoe zou het daar zijn? Warm, gezellig met z’n allen rond het vuur van de hel. Het leek me veel aannemelijker dat er een hel zou zijn dan te denken dat er een hemel was met engelen en onze heilige eikel die daar op ons stond te wachten. Ik geloofde niet, ik zou het ook nooit kunnen. Ik werd altijd Oost-Indisch doof als Diante vertelde over hoe ze droomde dat God tot haar kwam. Tartarus, een held of een heiden. Ik zag de afbeeldingen, van mensen die levend werden verbrand. Er kwam geen enkele emotie bij me op. Het zou voor mij een verlossing zijn. Geen koude meer, geen honger en geen dorst meer. Niets meer, alleen je ziel voor altijd gevangen in de grijpende handen van Tartarus. Oh heerser van de onderwereld, kom snel tot mij. Verlos mij van mijn koude dagen. Heilige eikel, blijft gij maar schoon op uwen troon wachten tot er een andere zwerver zich aan biedt om u en uwe hele engelennest te bieden. Mij niet gezien.

De afbeeldingen van Tartarus werden echter gruwelijker en gruwelijker. Ik zag lichamen die binnenste buiten werden gekeerd door de duivel, door Tartarus zelf. Ik zag zijn handen, rottend en onder het slijm. Ik zag zijn gretige blik. Hij deed me denken aan Clavier. Diantes vader. Ondertussen zal hij wel ergens weg liggen rotten in de goot. In de afvoer van Tartarus.

Mijn voeten begonnen pijn te doen. Mijn adem sneed in mijn longen en er spreidden zich zwarte vlekken voor mijn ogen. ‘Je moet gaan zitten Coco, je ziet bleek.’ Ik zette me zonder pardon in het midden van de zaal neer. Het kon me geen barst schelen wat de maatschappij daarop te zeggen had. Ik keek rond, zag een bordje dat naar de volgende zaal wees. ‘Cleopatra’. Die naam, daar kwam het weer. Heimwee. Ik haalde gauw de fles boven. ‘Stop dat weg, gek! Je bent hier in een zaal vol mensen, geen wonder dat ze zo’n slecht beeld hebben van zwervers. Met je fles drank ook weer.’ Ze nam hem van me af. Mijn hand was leeg. Mijn hersenen konden niet bevatten wat er zonet gebeurd was. Hoe durfde ze, hoe durfde ze, hoe…

‘Je moet niet zo kijken ouwe, het is voor je eigen best wil. Je gaat er nog kapot aan.’ Ik haalde m’n schouders op. ‘Dat interesseert me niks, ik ben verdomme 53 jaar oud, geef me die fles, klein kreng.’ Ze wilde nog iets zeggen, maar zag dat de mensen staarden en hield haar mond. Ze was meer geïntegreerd dan ik. Cleopatra had vast alles wat ze wilden. Ze had vast een hele wijnkelder onder haar huis. ‘Kom laten we naar Cleopatra gaan kijken voor je nog meer van me af neemt.’ Ik stond met moeite op. Mijn adem sneed me in mijn borst en ik zag zwarte vlekken voor mijn ogen.

‘Je ziet er niet best uit Coco, wil je zeker verder gaan?’ Ik knikte vast beraden. Ik wilde die ouwe tang nog zien. Ze zeiden dat ze niet echt knap was, ze zeiden dat ze machtige mannen verleidde met haar charisma. Ik zag mezelf al in haar plaats, niet prachtig, maar wel een charismatische uitdrukking, anders zou niemand naar mijn verhalen komen luisteren. Ik zag mezelf in de vitrine. Verkleed als haar, met dezelfde haren. Mijn gedachten sleepten me mee naar het Romeinse Rijk. Julius Caesar zat op me te wachten. Hij verwelkomde met een stralende glimlach en een glas wijn. ‘Coco, wordt wakker. Je bent niet in Rome.’
Ik schrok op. Terwijl ik door het zaaltje wandelde kwamen nieuwe verhalen in me op. Ik zag de kinderen al gekluisterd aan de straatstenen. Met hun monden wijd open wachtte ze tot de climax van mijn verhaal. ‘En toen werd Cleopatra gebeten door een giftige slang. De slang leefde nog lang en gelukkig.’ Een mislukt sprookje, de versie van mijn leven.

Reageer (1)

  • Halbrand

    Echt mooi geschreven! Een van mijn personages heet Dianthe xd

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen