Hoofdstuk 1

Er was eens een knappe prins die in een ver land met hoge bergen woonde. De prins was rijk en verwend en belaadde zijn bediende altijd met opdrachten. Zijn vader werd het zat dat de dienaren nooit meer tijd voor andere dingen hadden dan zijn zoon te bedienen. Hij bedacht een plan en in overleg met de dienaren stuurde hij zijn zoon weg. Weg van alle luxe en alle rijkdom, weg van de gemakzucht die de bediende hem boden. De prins werd naar een dorp gestuurd waar een klein kasteel van de koning stond. De prins zou een hoeveelheid geld mee krijgen wat niet genoeg zou zijn om in rijkdom te leven, hij zou moeten werken voor zijn geld. Hij mocht zijn twee beste dienaren meenemen, en als deze vonden dat de prins zijn lesje geleerd had zou hij terug mogen komen. Wat de prins niet wist was dat zijn vader de dienaren op had gedragen de prins niet eerder terug naar zijn koninkrijk terug te laten gaan voordat hij zijn prinses had gevonden. Dit moest de juiste persoon zijn, omdat zijn zoon op een dag de troon over zou moeten nemen, en dit kon hij niet alleen. Zo begon het verhaal van de prins, de prins op het witte paard.